Leerjaar 2 VOA Dienstverlening en zorg H5 Les 2 Werken in een kapsalon

 Dienstverlening en zorg H5 Les 2
Werken in een kapsalon

1 / 23
next
Slide 1: Slide
VOAVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 Dienstverlening en zorg H5 Les 2
Werken in een kapsalon

Slide 1 - Slide

Terugblik
-Je hebt gezien dat het afwisselend werk is
-Dat je er netjes uit moet zien
-Dat de salon er altijd netjes uit moet zien
-Dat je soms veel moet doen in korte tijd

Slide 2 - Slide

Doel: Je leert
-Welke werkzaamheden je gaat doen als kappershulp
-Je leert klanten vriendelijk en beleefd te woord staan en behulpzaam zijn (b.v. aan de telefoon)
-Je leert dat het maken van een goede indruk belangrijk is
-Je leert de kapsalon netjes houden en attributen klaarleggen
-En dat allemaal in een korte tijd

Slide 3 - Slide

Kappers
-De kappers zijn druk bezig
-Ze wassen, kammen, knippen, drogen en kleuren de haren van een klant
-Ze gebruiken allerlei hulpmiddelen (attributen) om mee te werken, zoals scharen en kammen
-Ze gebruiken ook producten zoals shampoo en haarspray
-Als hulp zorg je dat de kappers hun werk zo goed mogelijk kunnen doen
-Je moet dus weten welke spullen er nodig zijn voor de volgende klant
-Je zorgt er ook voor dat alle spullen goed schoon zijn.

Slide 4 - Slide

Omgaan met klanten
-In de kapsalon werk je altijd met mensen
-Je bent de hele dag samen met collega's
-En er komen steeds klanten aan wie je aandacht moet geven: b.v. groeten als ze binnenkomen, hun jassen ophangen en tijdschriften aangeven
-Je zorgt ook voor koffie en thee
-Je moet dus goed met mensen om kunnen gaan
-Maak dan gebruik van je goede persoonlijke eigenschappen.

Slide 5 - Slide

Een goede indruk
-Als je aardig, beleefd en behulpzaam bent, maak je een goede indruk
-Een goede indruk maken betekent ook dat je uiterlijk goed verzorgd is 
-En dat je beleefd en vriendelijk bent
-Je haar zit natuurlijk goed als je bij een kapper werkt!
-Je zorgt dat je er fris uitziet en schone kleren draagt
-Ook je houding en je lichaamstaal zijn belangrijk
-Mensen waarderen het als je enthousiast bent en een glimlach laat zien!

Slide 6 - Slide

Kapsels
-Bij de kapper kun je natuurlijk je haar laten wassen en knippen
-Maar kappers doen nog veel meer
-Je kunt om een compleet nieuw kapsel vragen, kort of lang, een andere kleur of krullen, los of opgestoken. Alles kan!
-Een krullenkapsel heet een permanent, daar zijn een heleboel krulspelden voor nodig
-Een heel kort kapsel kan ook. Dat gebeurt met een tondeuse





Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Plannen
-Het is belangrijk om een goede planning te maken
-Er komen steeds nieuwe klanten en je moet dan verschillende klusjes achter elkaar doen in de goede volgorde zodat alles klaar is als de klanten komen.
1.Eerst haren van de vloer vegen
2.Schoen handdoeken klaarleggen en de kammen afwassen
3.Koffiezetten voor klanten en collega's
4.Als het wat rustiger is kun je misschien broodjes halen bij de bakker

Slide 10 - Slide

Telefoongesprek
-In de kapsalon neem je ook de telefoon op
-Meestal als je collega's geen tijd hebben omdat ze met een klant bezig zijn
-Klanten bellen om een afspraak te maken of een afspraak te verzetten
-Het is makkelijk als je goed weet wat je moet zeggen

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link

Slide 13 - Video

Noem 3 werkzaamheden van kappers
(3p)

Slide 14 - Open question

Wat doe je als er klanten binnen komen? (1p)

Slide 15 - Open question

Welke eigenschap heb je niet nodig in de kapperszaak (1p)
A
beleefd
B
technisch
C
enthousiast
D
vriendelijk

Slide 16 - Quiz

Een klant komt de zaak binnen en trekt haar natte jas uit en zoekt een kapstok. Wat doe je? (0,5)
A
Je blijft staan en wijst naar de kapstok zodat ze weet waar de kapstok is.
B
Je loopt naar haar toe en pakt de jas aan en zegt: "Ik hang uw jas wel even op."

Slide 17 - Quiz

Een mevrouw is te vroeg. Ze gaat zitten en wacht op haar beurt. Wat doe je?(0,5)
A
Je loopt naar de mevrouw en vraagt of ze koffie wil.
B
Je gaat verder met vegen, want dat moet af en zij kan thuis wel koffie drinken

Slide 18 - Quiz

Met welke eigenschappen maak je een goede indruk? (1p)
A
vriendelijk en slordig
B
handen in je zak en glimlachen
C
weinig zeggen en behulpzaam
D
schone kleren dragen en enthousiast zijn

Slide 19 - Quiz

Hoe heet dit in het
kappersvak?
(krullen laten zetten?) (1p)

Slide 20 - Open question

Kies bij de volgende 2 vragen uit deze woorden:
1. assisteren
2. cliënt
3.haarkleurmiddel
4.krullenkapsel
5.föhn
6. mevrouw

Slide 21 - Slide

Een ander woord voor klant is: (1p)

Slide 22 - Open question

Een ander woord voor helpen is? (1p)

Slide 23 - Open question