Interpunctie

Interpunctie
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsHBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Interpunctie

Slide 1 - Slide

Wanneer gebruik je een komma?

Slide 2 - Open question

Wanneer plaats je de komma?(1)
  • Voor en na een bijstelling (uitleg)
     ‘Bijleveld, de minister van Defensie, deed een nieuw voorstel.’
  • In een opsomming
    Ik reed door Duitsland, Slovenië, Oostenrijk en Tjechië.
  • Na de aanhef en de slotgroet van een brief of e-mail.
    Geachte heer Bakker,     -    Met vriendelijke groet, 
  • Voor en/of na een aanspreking.
    Sofie, wil jij mij de boter aangeven?

Slide 3 - Slide

Wanneer plaats je de komma?(2)
  • Tussen twee persoonsvormen
    Nu ik er langer over nadenk, vind ik het geen gek idee.

  • Tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden
    A Ik erger me aan zijn platvloerse, flauwe grappenmakerij.
    B Ik erger me aan zijn flauwe, platvloerse grappenmakerij.

Slide 4 - Slide

Wanneer plaats je de komma?(3)
  • Voor onderschikkende voegwoorden
    Hij is ziek, want hij heeft koorts.

  • Voor (en achter) een uitbreidende bijzin.
    ‘Mijn buurman Arend, die vroeger een collega van mij was, heeft alles geregeld voor het straatfeest.’
  • Ik ga morgen vroeg de deur uit, als ik vroeg wakker word.

Slide 5 - Slide

Voor in je gereedschapskist:
  • Als je de zin uitspreekt, hoor je dan een rust of een duidelijk verschil in toonhoogte?

  • Vaak gebruik je op die plek een komma.

Slide 6 - Slide


Zet de komma('s) op je juiste plek in de zin.

Slide 7 - Slide

Ik was het niet het was volgens mij Joris die jongen die gisteren ook mee voetbalde

Slide 8 - Open question

De originele marmeren schoorsteenmantel is nog geheel intact.

Slide 9 - Open question

De koning die vorig jaar op het ijs uitgleed tijdens de wedstrijd zal morgen aftreden.

Slide 10 - Open question



Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Slide 11 - Slide

'Enkele' aanhalingstekens
  • Zelfnoemfunctie (gebruik van woord in context die over het woord gaat)
    Het woord ’kerel’ betekent hetzelfde als het woord ’man’. 

  • Betekenis
    Die bestanden kun je op een ’boekenplank’ in je computer zetten. 

  • Ironie/cynisme
    Die ’leuke’ buurman van jou heeft een overval gepleegd. 

  • Naamsvermelding
    Het schilderij ’De Schreeuw’ is over de hele wereld bekend. 


Slide 12 - Slide

''Dubbele'' aanhalingstekens
  • Directe rede 
Mark Rutte verklaarde: ”Dan ga je toch lekker lenen?”

  • Citaat
Met de zin ”Ik ben ein Berliner” maakte de president zich onsterfelijk.

  • Maar
Mijn collega zei: ”Je moet niets steeds ’ja, ja’ zeggen.”

Slide 13 - Slide

Aanhalingstekens, punten en komma’s
  • Is het citaat / de directe rede een volledige zin en staat dit citaat aan het eind van de zin waar deze bij hoort: zet de punt dan binnen de aanhaling (en zet anders geen punt).
    Maarten suste: ”Dat went wel.”
    ”Dat went wel”, suste Maarten.

  • Voor na, of rond de hoofdzin waarin een zin wordt aangehaald, wordt een komma geplaats. Alleen als een aanhaling zelf een komma bevat, wordt die binnen de aanhalingstekens geschreven.
    ”Paultje,” zei Rosalie, ”we moeten eerst wat eten.” 

Slide 14 - Slide

Aanhalingstekens, punten en komma’s
  • Het vraagteken wordt alleen binnen de aanhalingstekens gezet als het citaat een vraag is. Voor het uitroepteken geldt dezelfde regel.
    Henk vroeg: ”Wat is dat voor onzin?”

  • Let op: slechts een van twee dezelfde leestekens die door een aanhalingsteken worden onderscheiden wordt geplaatst.

Slide 15 - Slide

Deze heer duwde haar achteloos opzij.

Slide 16 - Open question

Zij zei Maar of hij dat meende…

Slide 17 - Open question

Amsterdam heeft negen letters.

Slide 18 - Open question

Met de woorden Hij was een beetje dom werd Máxima snel populair.

Slide 19 - Open question

De dubbele punt
Gebruik je bij:
  • opsommingen 
  • het gebruik van de directe rede.  

Slide 20 - Slide

Het spreekwoord zegt “Wie zich vernedert, zal verhoogd worden.”
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Slide 21 - Quiz

Hij verovert de sympathie van iedereen hij is erg charmant.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Slide 22 - Quiz

Die laarzen zijn lek ze moeten nieuwe zolen krijgen.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

De ; plaats je in de volgende gevallen:

  1. Tussen twee zinnen die zo nauw met elkaar verbonden zijn dat een punt wellicht iets te veel scheiding zou aangeven.

    Niemand had van tevoren gedacht dat Joke zou slagen; zij was immers ziek.

Slide 25 - Slide

2. Bij opsommingen waarvan de delen uit zinsdelen bestaan. 


Voorbeeld:
  • We zien verschillende mogelijkheden: 
  • meer prullenbakken plaatsen; 
  • statiegeld invoeren; 
  • met corveeploegen werken. 
Bestaan de delen van een opsomming uit hele zinnen dan gebruik je punten en hoofdletters. 

Voorbeeld: 
  • We zien verschillende mogelijkheden: 
  • We gaan meer prullenbakken plaatsen. 
  • We gaan statiegeld invoeren. 
  • We gaan met corveeploegen werken. 

Slide 26 - Slide

Voor in de gereedschapskist
Omdat de puntkomma midden in een zin wordt geschreven, komt er nooit een hoofdletter achter.

Slide 27 - Slide

Denk aan de volgende spullen
- toiletspullen
- een handdoek
- een warme trui, want het kan koud zijn
- iets lekkers voor bij de koffie

Slide 28 - Open question

We stonden vroeg op we hadden een lange reis voor de boeg
Ik heb een hekel aan zwemmen toch neem ik een zwembroek mee

Slide 29 - Open question

Geert die behoorlijk geagiteerd was riep zet kritisch denken ook in tijdens de gymles maar doe dat met mate

Slide 30 - Open question