Exercice 1 – Compréhension globale
1 ... ze moeten boodschappen doen.
2 ... maken er een wedstrijdje van.
Exercice 2 – Compréhension détaillée
1 (1 kilo) bananen, kaas, melk en brood.
2 Er staan heel veel soorten muesli en hij kan moeilijk kiezen.
3 Jam en melk.
4 a De jongens noemen: des bananes, des tomates, des oranges, un concombre, du muesli, du
yaourt, du pain en du fromage. Verder : de la confiture, un poisson, du lait
b Bram koopt un poisson (een vis).
In de manden is ook te zien: groente, keukenpapier.
5 a B
b Heb je dorst?