Taalverzorging H2.1 werkwoordstijden les 3

Werkwoordstijden
We onderscheiden vier verschillende werkwoordstijden. 
Om de juiste tijd te herkennen, hoef je alleen maar de persoonsvorm (pv) en hulp werkwoord(hww) te kunnen vinden:
  1. Met de pv bepaal je of je zin tt of vt is.
  2. Als er wel een hww van ‘hebben’ of ‘zijn’ in de zin staat, is de zin voltooid (v). Staat er geen hww in van ‘hebben’ of ‘zijn’ dan is zin onvoltooid (o).

1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Werkwoordstijden
We onderscheiden vier verschillende werkwoordstijden. 
Om de juiste tijd te herkennen, hoef je alleen maar de persoonsvorm (pv) en hulp werkwoord(hww) te kunnen vinden:
  1. Met de pv bepaal je of je zin tt of vt is.
  2. Als er wel een hww van ‘hebben’ of ‘zijn’ in de zin staat, is de zin voltooid (v). Staat er geen hww in van ‘hebben’ of ‘zijn’ dan is zin onvoltooid (o).

Slide 1 - Slide

Werkwoordstijd 1
1 ott (onvoltooid tegenwoordige tijd)
De pv staat in de tegenwoordige tijd en er staat geen hww ‘zijn’ of ‘hebben’ in de zin.
Dat kun je me toch wel vertellen? 
 pv = tt, hww = kunnen > ott
 De kinderen zijn al om 2 uur vrij. 
 pv = tt, hww = is er niet, alleen zww > ott

Slide 2 - Slide

Werkwoordstijd 2
2 ovt (onvoltooid verleden tijd)
De pv staat in de verleden tijd en er staat geen hww ‘zijn’ of ‘hebben’ in de zin.
Hij werd al voor de vijfde keer ontslagen! 
pv = vt, hww = worden > ovt

Slide 3 - Slide

Werkwoordstijd 3
3 vtt (voltooid tegenwoordige tijd)
De pv staat in de tegenwoordige tijd en er staat wel een hww ‘zijn’ of ‘hebben’ in de zin.
Ik ben te laat gekomen voor de voorstelling. 
pv = tt, hww = zijn > vtt

Slide 4 - Slide

Werkwoordstijd 4
4 vvt (voltooid verleden tijd)
De pv staat in de verleden tijd en er staat wel een hww ‘zijn’ of ‘hebben’ in de zin.
Zij had hem dat niet eerder gevraagd. 
pv = vt, hww = hebben > vvt

Slide 5 - Slide

De tijd bij werkwoordstijden zie je aan het hulp werkwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Een zin met het werkwoord 'zijn' of 'hebben' (als hulp werkwoord!) is voltooid.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Wat is de werkwoordstijd?
Ik heb voor geschiedenisles gekozen.
A
ott = onvoltooid tegenwoordige tijd
B
vtt = voltooid tegenwoordige tijd
C
ovt = onvoltooid verleden tijd
D
vvt = voltooid verleden tijd

Slide 8 - Quiz

Wat is de werkwoordstijd?
De aannemer moet morgen het huis opleveren.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 9 - Quiz

Wat is de werkwoordstijd?
In de vakantie is hij van zijn fiets gevallen.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 10 - Quiz

Wat is de werkwoordstijd?
Had je de afwas al gedaan?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 11 - Quiz

Meer uitleg nodig? 
Kijk het volgende filmpje t/m minuut 2.30.  

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video