DER, DIE und DAS en rangtelwoorden

1 / 39
next
Slide 1: Video
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

0

Slide 1 - Video

welk lidwoord hebben mannelijke woorden?

Slide 2 - Open question

welk lidwoord hebben vrouwelijke woorden?

Slide 3 - Open question

welk lidwoord hebben onzijdige woorden?

Slide 4 - Open question

welk lidwoord hebben woorden in de meervoud?

Slide 5 - Open question

der


 mannelijke personen

mannelijke dieren

mannelijke beroepen

dagen

maanden

dagdelen

jaargetijden

die


vrouwelijke personen

vrouwelijke dieren

vrouwelijke beroepen

woorden die eindigen op:

 -eit/-ung/-e/ - schaft

Slide 6 - Slide

das


veel 'het'-woorden in het Nederlands


verkleinwoorden (-chen) en

(-lein)

die


woorden in het meervoud

Slide 7 - Slide

DER (m)
DIE (v)
DAS (o)
DIE (mv)
Schule
Mädchen
Haus
Abend
Kuh
Kaninchen
Möglichkeit
Sommer
Kinder
Aufgaben

Slide 8 - Drag question

Kind
A
der
B
die
C
das

Slide 9 - Quiz

... Dienstag
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quiz

... Übung
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quiz

Klasse
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quiz

Freundin
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quiz

Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quiz

Freiheit
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quiz

... September
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quiz

... Kater
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quiz


... Restaurant
A
der
B
die
C
das
D
die - meervoud

Slide 18 - Quiz

Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quiz

Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quiz

Dienstag
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quiz

Autos
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quiz

Gymnasium
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quiz

Herbst
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quiz

Italienerin
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quiz

Tasche
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

Mannschaft
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quiz

Lehrer
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

Lehrerin
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quiz

Ik weet nu welke lidwoorden ik voor mannelijke, vrouwelijke, onzijdige of meervouds-woorden moet gebruiken.
A
ja
B
nee
C
niet zeker

Slide 30 - Quiz

rangtelwoord

2 t/m 19 = getal + te

zwei + te = zweite


vanaf 20 = getal + ste

zwanzig + ste = zwanzigste

Slide 31 - Slide

uitzonderingen!


eins = erste

drei = dritte

sieben = siebte

acht = achte

Slide 32 - Slide

Maak een rangtelwoord:
2.

Slide 33 - Open question

Maak een rangtelwoord:
9.

Slide 34 - Open question

Maak een rangtelwoord:
27.

Slide 35 - Open question

Maak een rangtelwoord:
30.

Slide 36 - Open question

Maak een rangtelwoord:
3.

Slide 37 - Open question

Maak een rangtelwoord:
16.

Slide 38 - Open question

Maak een rangtelwoord:
20.

Slide 39 - Open question