Hoofdstuk 3, herhaling zinsdelen

Welkom!
Fijn dat je er bent. Typ in de chat "aanwezig" om te laten weten dat je er bent. Je kunt je alvast aanmelden bij LessonUp door de code linksonder te gebruiken.
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom!
Fijn dat je er bent. Typ in de chat "aanwezig" om te laten weten dat je er bent. Je kunt je alvast aanmelden bij LessonUp door de code linksonder te gebruiken.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Herhaling grammatica zinsdelen
  • Vragenronde
  • Oefentoets 

Slide 2 - Slide

Aan het einde van deze les

kan je beknopte bijzinnen herkennen en gebruiken

Slide 3 - Slide

Bijzin en hoofdzin
Hoofdzinnen zijn zelfstandige zinnen, bijzinnen zijn afhankelijke zinnen:

Gijs spreekt perfect Engels. (hoofdzin)
Gijs, die tweetalig opgevoed is, spreekt perfect Engels. (hoofdzin met een bijzin)

Slide 4 - Slide

Bijzin en hoofdzin
Een duidelijk verschil tussen hoofd- en bijzinnen is de woordvolgorde: in hoofdzinnen staat de persoonsvorm meestal op de tweede plaats, in bijzinnen staat de persoonsvorm meestal verder naar achteren.

Het regent heel hard. (hoofdzin)
Julia blijft thuis, omdat het heel hard regent. (hoofdzin + bijzin)

Slide 5 - Slide

Bijzinnen
Een bijzin heeft een onderwerp en een persoonsvorm.

Terwijl ze aan hun ijsjes likten, slenterden de meisjes door de winkelstraat.

Slide 6 - Slide

Beknopte bijzinnen
Een bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm heet een beknopte bijzin.

Likkend aan hun ijsjes, slenterden de meisjes door de winkelstraat.

Slide 7 - Slide

Beknopte bijzinnen
In plaats van de persoonsvorm bevat de beknopte bijzin een voltooid deelwoord, een onvoltooid deelwoord of te + infinitief.

Slide 8 - Slide

Voltooid deelwoord
Uitgeput door zijn slaapgebrek, viel Fred tijdens de les Nederlands in slaap.

Slide 9 - Slide

Onvoltooid deelwoord
Denkend aan morgen word ik toch wel zenuwachtig.

Slide 10 - Slide

te + infinitief
Hij belde mij om te bedanken voor het cadeau.

Slide 11 - Slide

Zinsdeel/zinsdeelstuk
  • Zinsdeel (onderwerp, lijdend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling)
  • Zinsdeelstuk (bijvoeglijke bepaling) 

De docent beloofde het proefwerk te bespreken.
De man, wonend op de hoek, koopt elke dag een krant.

Slide 12 - Slide

Is de beknopte bijzin goed of fout?
Wachtend op het perron bleek de trein al vertrokken.
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quiz

Is de beknopte bijzin goed of fout?
Na het gat ontdekt te hebben waarschuwde hij de dijkbewaking.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quiz

Welke functie heeft de beknopte bijzin?
Na het gat ontdekt te hebben waarschuwde hij de dijkbewaking.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Bijwoordelijke bepaling
D
Bijvoeglijke bepaling

Slide 15 - Quiz

Is de beknopte bijzin goed of fout?
Uit de wind gehouden kon hij de eindstreep halen.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quiz

Dromend van zijn vriendin liep hij tegen een lantaarnpaal. Deze beknopte bijzin maakt gebruik van
A
Een voltooid deelwoord
B
Te + infinitief
C
Onvoltooid deelwoord

Slide 17 - Quiz

Is de beknopte bijzin goed of fout?
Reagerend op uw e-mail ontvangt u hier de door u gevraagde folders.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quiz

Is de beknopte bijzin goed of fout?
Reagerend op uw e-mail ontvangt u hier de door u gevraagde folders.
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quiz

Foutieve beknopte bijzinnen
Als de beknopte bijzin een bijwoordelijke bepaling is, moet het 'denkbeeldige onderwerp' van de beknopte bijwoordelijke bijzin hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin.

Slide 20 - Slide

Zijn er nog vragen of opmerkingen?

Slide 21 - Open question

Succes vandaag!
In Teams verschijnt vanmiddag een oefentoets.

Extra oefenen met de beknopte bijzin?
Kijk op: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-beknopte-bijzin/

Slide 22 - Slide

Bijwoordelijke bepalingen
Bijwoordelijke bepalingen geven meer informatie over datgene wat de werkwoorden in de zin (zoals hier: rijden) uitdrukken. Ze geven bijvoorbeeld aan wanneer iemand aan het rijden was (‘gisteren’), welk ‘hulpmiddel’ daarbij gebruikt werd (‘op mijn nieuwe fiets’), hoelang dat rijden duurde (‘binnen twintig minuten’) en waar hij/zij naartoe reed (‘naar mijn werk’).

Slide 23 - Slide