Vwo 3 - Woche 38 - Stunde 2

Vwo 3 - Woche 38 - Stunde 2
Berlin
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vwo 3 - Woche 38 - Stunde 2
Berlin

Slide 1 - Slide

Planung
      
Wiederholung:
  • Wortschatz Thema 'Einkaufen'

Grammatik:
  • Personalpronomen und Präpositionen 3e naamval
Ziele

  • Du kennst die Wörter zum Thema 'Einkaufen'.

  • Je kunt het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de derde naamval gebruiken.

  • Je kunt de voorzetsels met de derde naamval gebruiken.

Slide 2 - Slide

Wie heißt das auf Deutsch?
timer
0:30

Slide 3 - Open question

Wie heißt das auf Deutsch?
timer
0:30

Slide 4 - Open question

Wie heißt das auf Deutsch?
timer
0:30

Slide 5 - Open question

Wie heißt das auf Deutsch?
timer
0:30

Slide 6 - Open question

Wie heißt das auf Deutsch?
timer
0:30

Slide 7 - Open question

Wie heißt das auf Deutsch?
timer
0:30

Slide 8 - Open question

Wenn etwas viel Geld kostet, ist es ....
Wenn man nicht bar bezahlt, muss man ....
Wenn etwas nicht viel Geld kostes, ist es ....
Das sagt man, wenn man sich verabschiedet ....
Auf Wiedersehen!
teuer
billig
mit Karte zahlen

Slide 9 - Drag question

Sleep het Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 10 - Drag question


Persoonlijk voornaamwoord 3e naamval (Dativ)

3e naamval: Dativ

mij       jou      hem      haar     het      ons      jullie        hun/hen      u  
mir      dir        ihm       ihr       ihm      uns     euch         ihnen        Ihnen

De Personalpronomen volgen na een vast voorzetsel met de 3e naamval.

Slide 11 - Slide

Sleep de voorzetsel naar de juiste naamval
3e naamval
4e naamval
aus
durch
mit
für
nach
ohne
gegen
bei
von
um
entlang

Slide 12 - Drag question

voorzetsels 3e naamval
mit = met
nach = na, naar  (geografisch --> Ich fahre nach Berlin) 
bei = bij
seit = sinds
von = van, door
zu = naar  (personen --> Ich gehen zu meinen Freunden.)
aus = uit
außer = behalve
entgegen = tegemoet
gegenüber = tegenover

Slide 13 - Slide

Gehst du mit ...... (ons) nach Berlin?
A
wir
B
ons
C
uns
D
sie

Slide 14 - Quiz

Du bist nach ..... (hem) an der Reihe.
A
er
B
ihm
C
ihr
D
ihn

Slide 15 - Quiz

Ich bekomme noch Geld von ...... (jullie)
A
ihr
B
euch
C
euer
D
sie

Slide 16 - Quiz

Mit ..... (wie) hast du gestern geredet?
A
wie
B
wer
C
wem
D
wen

Slide 17 - Quiz

Wartest du? Ich komme gleich zu ..... (jou)
A
dir
B
dich
C
du
D
mich

Slide 18 - Quiz

Paragraf E: Grammatik
Selbstständig machen: Aufgabe 20 t/m 30 + Slim stampen E
Hilfsmittel: Übersicht Grammatik A & B
Zeit: 25 Minuten
Extra Hilfe:  naam plaats in groepje

Fertig= 
  • Leren: Voorzetsels 3e naamval + betekenis
  • Leren: Personalpronomen 3e naamval
timer
15:00

Slide 19 - Slide

Wochenaufgaben
Voor volgende week maandag moet af/geleerd zijn:
Af: K9
  • Paragraf E: Grammatik (80% of >)
Lernen: K9 in slim stampen (80% of>)
  • Paragraf E: Grammatik
  • Voorzetsels 3e naamval + betekenis
  • Personalpronomen 3e naamval

Slide 20 - Slide

Nächste Stunde
Wochenaufgaben besprechen:

Wiederholen 3e naamval

Sehen und Hören üben 

Slide 21 - Slide

Hoe gaat het oefenen met de 3e naamval?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Du bist nach ..... (hem) an der Reihe.
A
er
B
ihm
C
ihr
D
ihn

Slide 23 - Quiz

Ich bekomme noch Geld von ...... (jullie)
A
ihr
B
euch
C
euer
D
sie

Slide 24 - Quiz

Wartest du? Ich komme gleich zu ..... (jou)
A
dir
B
dich
C
du
D
mich

Slide 25 - Quiz