Y3 Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde

naamwoordelijk of werkwoordelijk 
gezegde

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

naamwoordelijk of werkwoordelijk 
gezegde

Slide 1 - Slide

Er zijn 9 koppelwerkwoorden:


zijn                  blijken               heten

worden          lijken                 dunken       

blijven            schijnen           voorkomen    








Slide 2 - Slide

Koppelwerkwoorden koppelen het onderwerp van een zin aan een zelfstandig naamwoord of aan een bijvoegelijk naamwoord.


bijv.

Mijn broer | is | sinds gisteren | ziek.

         o          kww                               bn


De melkboer | wordt | volgend jaar | putjesschepper.

        o                   kww                                         zn

Slide 3 - Slide

Een werkwoordelijk gezegde geeft aan wat het onderwerp doet of ondergaat.

Een naamwoordelijk gezegde geeft aan wat het onderwerp is of wordt
In een naamwoordelijk gezegde staan alle werkwoorden + een zinsdeel met een naamwoord.

Slide 4 - Slide

Als het belangrijkste werkwoord (het hoofdwerkwoord) in een zin een koppelwerkwoord is, heeft de zin geen werkwoordelijk gezegde (wg), maar een naamwoordelijk gezegde. 



bijv.: Onze huisarts | is | vorige week | zelf | ernstig ziek | geworden.

                   o             ng           bwb      bwb          ng              ng

Slide 5 - Slide

Let op:


Als in een zin een naamwoordelijk gezegde zit, kan er geen lijdendvoorwerp in de zin zitten.

Slide 6 - Slide

wwg of nwg?
Jasper heeft vorige week een hond gekocht.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

wwg of nwg
Het dier wordt goed verzorgd.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz

wwg of nwg?
Het is een prachtig beest om te zien.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

Bruno zal wel een mooie grote hond gaan worden.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Volgende week gaat de familie Jansen naar Eindhoven verhuizen.
A
nwg: gaat verhuizen
B
wwg: gaat naar Eindhoven verhuizen
C
wwg: gaat verhuizen
D
nwg: gaat naar Eindhoven verhuizen

Slide 11 - Quiz

Ze worden door de buurt hartelijk ontvangen
A
wwg: ontvangen
B
wwg: worden ontvangen
C
nwg: worden ontvangen
D
nwg: worden hartelijk ontvangen

Slide 12 - Quiz

Hun nieuwe huis is erg mooi.
A
wwg: is
B
nwg: is
C
nwg: is mooi
D
nwg: is erg mooi

Slide 13 - Quiz

Er wordt nog een schuur in de tuin gebouwd.
A
wwg: wordt
B
wwg: wordt gebouwd
C
nwg: wordt gebouwd
D
nwg: wordt een schuur gebouwd

Slide 14 - Quiz

De schuur gaat de klusruimte van moeder worden.
A
wwg: gaat
B
wwg: gaat worden
C
nwg: gaat de klusruimte van moeder worden
D
nwg: gaat de klusruimte worden

Slide 15 - Quiz

De kinderen zullen in de buurt naar school kunnen gaan.
A
wwg: zullen kunnen gaan
B
wwg: zullen gaan
C
wwg: kunnen gaan
D
nwg: zullen naar school kunnen gaan.

Slide 16 - Quiz

De buurkinderen zullen op korte termijn hun nieuwe vrienden worden.
A
wwg: worden
B
wwg: zullen worden
C
nwg: zullen hun nieuwe vrienden worden
D
nwg: zullen nieuwe vrienden worden.

Slide 17 - Quiz

Waarschijnlijk blijven de ouders nu hun hele leven hier wonen.
A
wwg: wonen
B
wwg: blijven wonen
C
nwg: blijven hun hele leven wonen
D
nwg: blijven hier wonen

Slide 18 - Quiz

Volgende week vlieg ik met vrienden naar Mallorca.
A
wwg = vlieg
B
ngw = vlieg
C
nwg = vlieg naar Mallorca
D
nwg = vlieg met vrienden

Slide 19 - Quiz

Op scholen worden verschillende lessen gegeven.
A
ng = worden gegeven
B
ng= worden verschillende lessen gegeven
C
wg = gegeven
D
wg = worden gegeven

Slide 20 - Quiz

Die vrouw links op de foto is mijn buurvrouw
A
wwg = is
B
nwg = is
C
nwg = is mijn buurvrouw
D
nwg = die vrouw links op de foto is

Slide 21 - Quiz

Patricia is gelukkig met haar nieuwe vriend.
A
wwg = is
B
nwg = is gelukkig
C
nwg = Patricia is gelukkig
D
wwg = is gelukkig

Slide 22 - Quiz

Bij de bank wordt een overvaller in de kraag gegrepen.
A
wwg = wordt
B
nwg = wordt
C
wwg = wordt gegrepen
D
nwg = wordt gegrepen

Slide 23 - Quiz

Dat waren de vragen
Hebben jullie nog vragen?

Slide 24 - Slide