Wanneer gebruik je avoir of être als hulpwerkwoord?
Gemakkelijke (maar niet altijd opgaande) regel: gebruik hetzelfde hulpwerkwoord als wij in het Nederlands doen, exemple: ik hebgegeven = j' ai donné hij is binnengekomen = il est entré
Slide 4 - Slide
Mais attention!
Verbes pronominaux (wederkerende werkwoorden): toujours avec être! (altijd met hulpww être)
Dus als je te maken hebt met een wederkerend ww, hoef je niet naar het Nederlands te kijken, je gebruikt dan ALTIJD 'être'
Nous nous sommes levés tôt = We zijn vroeg opgestaan
Je me suis lavé à 8h = Ik heb me gewassen om 8 uur
Slide 5 - Slide
Hulpww être: voltooid deelwoord past zich aan onderwerp aan!
mannelijk enkelvoud: X
vrouwelijk enkelvoud: + e
mannelijk meervoud: + s
vrouwelijk meervoud: + es
En wat te doen als mannelijk en vrouwelijk gemengd zijn?
Hélas les filles... dan kies je voor mannelijk...
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Ontkenning + wederk. werkwoord
Let op de volgorde!
Je ne me trompe pas.
Je ne veux pas me tromper.
Je ne me suis pas levée à sept heurees.
De ontkenning plaats je om de pv. Wed vnw voor heel werkwoord of voor pv als er geen heel ww is.
Slide 8 - Slide
Voorbeelden/ exemples
Ik ga me niet vermaken
Je ne vais pasm'amuser
Ik heb me niet vermaakt Je neme suis pas amusé(e)
Checklist 1. check of je te maken hebt met een wederkerend ww
2. plaats het wederkerend vnw altijd voor het hele ww anders voor de pv
3. werk je in de p.c? gebruik dan être en vergeet dan soms de extra e niet
4. ontkenning plaats je altijd om de pv
Slide 9 - Slide
Corrigez les exercices 1-10
Gebruik het antwoordenboekje.
Verbeter de foute antwoorden en probeer je fouten te begrijpen.
Let op:
Ex 10 is belangrijk voor de grammatica
Ex 7B (invulopdrachten) zijn belangrijk bij voca en leesvaardigheid
Ex 8 kun je gebruiken bij het voorbereiden van de spreekopdracht voor morgen (13C)
Slide 10 - Slide
Parler A ex 12 + 13
Bij opdr 12 en 13 oefen je met spreken over activiteiten op een dag.
Eerst speel je dat je Alexia bent en praat je over haar agenda, maar bij 13C ga je spreken over een zaterdag. Praat over wat je een op een willekeurige zaterdag zoal doet, praat daarbij ook over je hobby.
Het doel is om 1 minuut te kunnen spreken.
Je mag er vandaag aan werken en het is huiswerk voor morgen!
Bonne chance!
Heb je nog tijd over, begin alvast met het leren van Voca A N-F!
Slide 11 - Slide
se tromper/ présent/ Tu
se tromper/ ils/ p.c
se tromper/ nous/ futur proche
se tromper/ p.c/ elle
ils sont se trompé
Elles sont se trompée
nous allons nous tromper
elle s'est trompée
elle se trompe
tu te trompes
Slide 12 - Drag question
Je ( s'intéresser, présent)____ au judo
A
t'interesse
B
m'intéresse
C
m'interesses
D
me suis intéressé(e)
Slide 13 - Quiz
Elles (se réveiller/ p.c) trop tard.
Slide 14 - Open question
Zet in de passé composé ils (regarder)
A
a regardé
B
ont regardé
C
avons regardé
D
sont regardé
Slide 15 - Quiz
Zet in de passé composé wij zijn geweest
A
Nous avons été
B
Nous sommes été
C
Vous êtes été
D
Vous avez été
Slide 16 - Quiz
Zet in de passé composé Tom (sortir) de l'école.
A
a sorti
B
est sortie
C
est sorti
D
a sortie
Slide 17 - Quiz
Zet in de passé composé Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé
Slide 18 - Quiz
Zet in de passé composé ils (commencer)
A
ils ont commencé
B
ils sont commencé
Slide 19 - Quiz
Zet de zin in de passé composé Nous jouons au foot
A
Nous avons joue au foot.
B
Nous a joué au foot.
C
Nous avez joué au foot.
D
Nous avons joué au foot.
Slide 20 - Quiz
Zet de zin in de passé composé Kim et Sophie (aller) au supermarché
A
ont allé
B
ont allés
C
sont allés
D
sont allées
Slide 21 - Quiz
Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
descendre
C
perdre
D
tomber
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Zet in de imparfait ils (faire)
A
ils faisait
B
ils faisais
C
ils faisaient
D
ils fairaient
Slide 28 - Quiz
Zet in de imparfait nous (grandir)
A
nous grandions
B
nous grandiraient
C
nous grandiez
D
nous grandissions
Slide 29 - Quiz
Zet in de imparfait il (travailler)
A
il travaillais
B
il travaillait
C
il travaillerais
D
il travaillerait
Slide 30 - Quiz
Zet in de imparfait on (avoir)
A
on avais
B
on avions
C
on avait
D
on avaient
Slide 31 - Quiz
Zet in de imparfait Je/j (être)
A
je sommais
B
j'était
C
j'étais
D
je serais
Slide 32 - Quiz
Zet in de imparfait mes parents (vouloir)
A
mes parents voudrais
B
mes parents voulais
C
mes parents voulaient
D
mes parents voudraient
Slide 33 - Quiz
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Slide
Let op:
Bij werkwoorden die op -re eindigen, haal je de laatste -e weg voor je de uitgang plaatst.
Dus: Apprendre - Nous apprendrons
perdre- elle perdra
Slide 37 - Slide
Uitzonderingen
Regelmatige ww: heel ww + uitgang van futur simple Onregelmatige ww: stam+ uitgang van futur simple
De stammen van de volgende ww leer je uit je hoofd:
être
ser
avoir
aur
faire
fer
aller
ir
pouvoir
pourr
vouloir
voudr
Slide 38 - Slide
nous (regarder)
A
regarderons
B
regardons
C
regardions
D
avons regardé
Slide 39 - Quiz
Zij zullen zingen
A
elles chanteront
B
il chanteront
Slide 40 - Quiz
Geef de futur simple. donner:ils
Slide 41 - Open question
Futur simple Choisir: vous
Slide 42 - Open question
futur simple perdre: tu
Slide 43 - Open question
futur simple avoir: j'
Slide 44 - Open question
Wanneer gebruik je de conditionnel en wat is het voor tijd?
om je beleefd uit te drukken
bij een voorwaarde of veronderstelling
in het Nederlands gebruik je zou/zouden
Achter het hele werkwoord(net als de futur simple) zet je de vormen van de imparfait
ais,ais,ait,ions, iez, aient
Dus: Je voudrais réserver une table = Ik zou graag een tafel willen reserveren