Herhaling Tijdvak 5 en tijdvak 6

Herhaling en oefenen tijdvak 5 en 6
1 / 34
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling en oefenen tijdvak 5 en 6

Slide 1 - Slide

Waar haalden de Hollanders het graan vandaan?
A
Azië
B
Rond de Oostzee
C
De Middellandse Zee
D
Amerika

Slide 2 - Quiz

Welke product kwam nog meer uit de Oostzee naar Amsterdam?
A
Hout
B
Rijst
C
Specerijen
D
Koper

Slide 3 - Quiz

Hoe werd de Oostzeehandel door de Hollanders ook wel genoemd?
A
De moederzeehandel
B
De moedernegotie
C
De moederspecialisatie
D
De moederhandel

Slide 4 - Quiz

De tijd van ontdekkers en hervormers duurde van:
A
1500 - 1600
B
1600 - 1700
C
1000 - 1500
D
1950 - 2000

Slide 5 - Quiz

renaissance is:
A
de oprichting van gilden
B
Het ontstaan van een klooster
C
de periode voor de Middeleeuwen
D
De wedergeboorte van de Griekse en Romeinse cultuur

Slide 6 - Quiz

Tijdvak 5
Tijdvak 6
De wetenschappelijke revolutie
Het absolutisme
Een wereldeconomie
De Nederlandse Opstand
1600 - 1700
1500 - 1600
De Gouden Eeuw van Nederland
De Reformatie
De Europese expansie
De renaissance

Slide 7 - Drag question

Waar komt de naam ‘humanist’ vandaan?
A
Humanist komt van het Latijnse woord voor menselijkheid
B
Humanist komt van het Latijnse woord voor onderwijs
C
Humanist komt van het Griekse woord voor natuur
D
Humanist komt van het Griekse woord voor wedergeboorte

Slide 8 - Quiz

Waar was het leven in de tijd van ontdekkers en hervormers vooral op gericht?
A
Op het leven na de dood (Memento Mori)
B
Op het streven naar gelijkheid tussen mensen
C
Op het genieten van het heden (Carpe Diem)
D
Op een leven met God in bijvoorbeeld een klooster

Slide 9 - Quiz

Welke zin is juist?
A
De renaissance had erg veel belangstelling en waardering voor kunst en de wetenschap van de middeleeuwen
B
De renaissance had erg veel belangstelling en waardering voor kunst en de wetenschap van de oudheid
C
De renaissance was aan het begin van de middeleeuwen
D
De kunstenaars van de oudheid waren veel knapper dan de kunstenaars van de renaissance

Slide 10 - Quiz

Welke combinatie van de onderstaande zinnen is juist?
A
Een ander woord voor hervorming is renaissance- en zonder de boekdrukkunst had Luther veel minder aanhangers gekregen
B
Een ander woord voor hervorming is renaissance- en Luther vertaalde de bijbel in het Nederlands
C
Erasmus had net als Luther kritiek op de kerk maar hij bleef wel rooms-katholiek- en zonder de boekdrukkunst had Luther veel minder aanhangers gekregen
D
Luther vertaalde de bijbel in het Nederlands- en Erasmus had net als Luther kritiek op de kerk maar hij bleef wel rooms-katholiek

Slide 11 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Luther dacht dat een plek in de hemel te koop was
B
Luther vond dat je eigenlijk de paus helemaal niet nodig had om in de hemel te komen
C
Luther vond dat niet iedereen de Bijbel moest lezen
D
Luther wilde dat de kerk meer priesters in dienst nam

Slide 12 - Quiz

Deze vraag heeft 3 zinnen. Welke van de onderstaande antwoorden is goed?

1. Calvijn had in Nederland meer aanhangers dan Luther
2. Reformatie is hetzelfde als hervorming
3. Luther en Calvijn waren Duitsers.
A
Zin 1 en 2 zijn goed, zin 3 is fout
B
Zin 2 en 3 zijn goed, zin 1 is fout
C
Alle zinnen zijn goed
D
Alle zinnen zijn fout

Slide 13 - Quiz

Wat is een kenmerk van protestantse kerken in Nederland?
A
Heiligenbeelden in nissen
B
Witte muren en geen versiering
C
Biechthokjes
D
Veel schilderijen aan de muur

Slide 14 - Quiz

In welke twee grote groepen raakte het christendom door de Reformatie verdeeld?
A
calvinisten en christenen
B
gereformeerden en hervormden
C
protestanten en katholieken
D
katholieken en rooms-katholieken

Slide 15 - Quiz

In 1581 publiceerden de opstandige gewesten het Plakkaat van Verlating. Wat stond daar in?
A
Dat sommige Nederlandse gewesten in het zuiden van de Nederlanden Philips II voortaan niet langer als hun vorst erkenden
B
Dat de vrouw van Philips II hem ging verlaten
C
Dat Philips II de Nederlanden had verlaten en voortaan in Spanje ging wonen
D
Dat sommige Nederlandse gewesten in het noorden van de Nederlanden Philips II voortaan niet langer als hun vorst erkenden

Slide 16 - Quiz

1572
1579
1581
1588
Inname van Den Briel
Unie van Utrecht
Plakkaat van Verlatinge
De Republiek der Verenigde Nederlanden

Slide 17 - Drag question

Welke van de onderstaande gewesten behoorden allemaal tot de Republiek der Verenigde Nederlanden?
A
Limburg, Zeeland en Brabant
B
Zeeland, Brabant en Holland
C
Holland, Friesland en Limburg
D
Zeeland, Holland en Friesland

Slide 18 - Quiz

In 1588 werd de Republiek der Verenigde Nederlanden gesticht. In welke tijd was dat?
A
de tijd van steden en staten
B
de tijd van regenten en vorsten
C
de tijd van ontdekkers en hervormers
D
de tijd van monniken en ridders

Slide 19 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
A
Willem van Oranje kwam in opstand tegen Karel V
B
Karel V volgde Philips II op in 1555
C
Willem van Oranje kwam in opstand tegen Alva die voor Philips II de Nederlanden bestuurde
D
Willem van Oranje kwam in opstand tegen Alva die voor Karel V de Nederlanden bestuurde

Slide 20 - Quiz

1579
1581
1585
1588
1566
Beeldenstorm
Unie van Utrecht
Acte van Verlatinghe
Afsluiting Antwerpen
Uitroepen Republiek

Slide 21 - Drag question

Welke zin is onjuist?
A
De Spanjaarden ontdekken de zeeweg naar Amerika en stichten daar handelsposten en forten
B
De Portugezen ontdekken de zeeweg naar West-Indië en stichten daar handelsposten
C
De Nederlanders ontdekken de zeeroute naar Azië en stichten daar handelsposten en forten
D
De Portugezen ontdekken de zeeweg naar Azië en stichten daar handelsposten

Slide 22 - Quiz

Na de komst van de Spanjaarden stierf wel driekwart van de Indianen. Wat zijn de 3 juiste oorzaken:
a. de Spanjaarden vermoorden Indianen
b. de Indianen pleegden massaal zelfmoord
c. de indianen moesten slavenarbeid verrichten voor de Spanjaarden
d. de indianen waren bang voor de paarden van de Spanjaarden
e. de indianen kregen Europese ziekten
A
A, C en E
B
C, D en E
C
B, A en E
D
E, D en C

Slide 23 - Quiz

Wat is de juiste zin?
A
De Azteken hadden veel goud en dat pakten de Spanjaarden af.
B
Columbus veroverde het gebied van de Azteken.
C
De Spanjaarden namen met duizenden soldaten de gebieden van de Indianen in
D
De Azteken leefden toen nog in de prehistorie want ze konden niet lezen en schrijven

Slide 24 - Quiz

De Europeanen konden gemakkelijk winnen van de Indianen. Welke oorzaak is onjuist?
A
De Europeanen hadden kaarten van dat gebied en de Indianen niet
B
De Europeanen hadden vuurwapens en de Indianen niet
C
De Europeanen hadden paarden en de Indianen niet
D
De Europeanen hadden minder last van ziekten als pokken, de griep en de pest dan de Indianen

Slide 25 - Quiz

Wat hoort bij de ‘Tijd van ontdekkers en hervormers’ en boven de andere kolom ‘Tijd van regenten en vorsten’
Tijd van ontdekkers en hervormers.
Tijd van regenten en vorsten.
Beeldenstorm
Gouden eeuw
Tachtigjarige oorlog
De landbouw beleefde gouden tijden. 
WIC
Renaissance

Slide 26 - Drag question

Wat hoort bij de ‘Tijd van ontdekkers en hervormers’ en boven de andere kolom ‘Tijd van regenten en vorsten’
Tijd van ontdekkers en hervormers.
Tijd van regenten en vorsten.
Stadhouder
Stapelmarkt
Unie van Utrecht
Gewetensvrijheid
VOC

Slide 27 - Drag question

Sleep de Ontdekkers & Hervormers naar de goede plek.
Columbus
Specerijen
Erasmus
Calvijn

Amerigo Vespucci

Ontdekt per ongeluk Amerika
Dit zijn Specerijen: lang houdbare smaakmakers
Humanist en geleerde. Wilde mensen opvoeden (etiquette) en kritisch maken
God bepaalde welke mensen naar de hemel gingen
Geeft de naam aan Amerika

Slide 28 - Drag question

Ontdekkers en hervormers
regenten en vorsten
Sleep kenmerkende aspecten naar het juiste tijdvak.
Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van de Nederlandse staat.
Het streven van vorsten naar absolute macht.
De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in Europa tot gevolg had.
het veranderende mens- en wereldbeeld van de Renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling
de wetenschappelijke revolutie

Slide 29 - Drag question

Welke zin is onjuist?
A
Zeven gewesten werkten samen in de Staten-Generaal
B
Nederland had een stadhouder van oranje en was dus een koninkrijk
C
Nederland had geen koning en was dus een republiek
D
In de republiek deelden verschillende mensen met elkaar de macht

Slide 30 - Quiz

Lees de tekst van Hugo de Groot en kruis de 2 juiste antwoorden aan. Hugo de Groot schreef in 1609:

‘Het doel van dit geschrift is aan te tonen dat de Hollanders, dat wil zeggen de bewoners van de Republiek der Verenigde Nederlanden, het recht hebben om te handelen met wie zij willen. Het is een recht van alle staten om naar een ander land te gaan en er handel mee te drijven. Landen die dit recht aantasten, tasten een natuurrecht aan. Want de oceanen zijn alle door God gemaakt en mogen daarom door iedereen in vrijheid worden bevaren.’
A
Hugo de Groot vindt dat alleen de Nederlanders de Oceanen mogen bevaren
B
Hugo de Groot was een vriend van stadhouder Maurits
C
Hugo de Groot zegt dat de Oceanen door alle landen mogen worden bevaren
D
Hugo de Groot zegt dat alle landen recht hebben om met andere landen te handelen

Slide 31 - Quiz

Amsterdam was in de 17e eeuw een stapelmarkt. Welke zin hoort daar NIET bij?
A
De goederen werden in pakhuizen opgestapeld omdat de Nederlanders ze niet wilden verkopen
B
De goederen werden in Amsterdam in pakhuizen opgeslagen
C
Amsterdam werd het economische centrum van Europa
D
Honderden schepen voeren naar alle uithoeken van de wereld en brachten goederen naar Amsterdam

Slide 32 - Quiz

Welke zin past het beste bij het begrip ‘handelskapitalisme’?
A
Uit de landen rond de Oostzee haalden de kooplieden vooral graan
B
Het geld dat kooplieden met de handel verdienden, staken ze in bedrijven
C
Friese boeren bouwden kop-hals-romp boerderijen
D
Hollandse kooplieden handelden in Franse wijn, Engelse wol en graan uit het gebied van de Oostzee

Slide 33 - Quiz

Met welke twee werelddelen zorgde de Nederlandse WIC NIET voor de Driehoekshandel?
A
Amerika en Afrika
B
Afrika en Europa
C
Europa en Australië
D
Australië en Azië

Slide 34 - Quiz