Werkwoordspelling VT (zwakke werkwoorden)

Persoonsvorm verleden tijd (zwak)
1 / 26
next
Slide 1: Slide
SpellingMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1,2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Persoonsvorm verleden tijd (zwak)

Slide 1 - Slide

Doel:

- Ik weet hoe ik zwakke en sterke werkwoorden moet schrijven in de verleden tijd en ik kan ze op de juiste manier spellen.

Slide 2 - Slide

PV-VT

Hij (rennen) naar buiten.

Hoe schrijven we rennen in de verleden tijd?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

(reizen) Wij ..... vorig jaar de hele wereld over

Slide 5 - Open question

(verhuizen) Ik ...... naar een andere straat.

Slide 6 - Open question

(omhelzen) Henk ..... zijn vriend toen die een prijs had gewonnen.

Slide 7 - Open question

(beven) De kinderen ..... van angst toen de bliksem begon.
A
beevden
B
beefden
C
beevten
D
beeften

Slide 8 - Quiz

(lachen) Waarom ... jij gisteren zo hard?
A
lachde
B
lachden
C
lachte
D
lachten

Slide 9 - Quiz

(verstoppen) Waar ..... de juf zich vorige week?
A
verstopte
B
verstopde
C
verstopten
D
verstopden

Slide 10 - Quiz

(hoeven) Vorige week ..... wij niet vroeg op te staan.

Slide 11 - Open question

(schaatsen) Vorig jaar .... ik samen met mijn vrienden op het ijs.

Slide 12 - Open question

(razen) De honden ..... over het veld.

Slide 13 - Open question

(staan) Vorige week ..... wij niet vroeg op.

Slide 14 - Open question

(gaan) Waarheen ..... de juf vorige week?
A
gaan
B
gaande
C
ging
D
gong

Slide 15 - Quiz

(varen) De boot ..... door de Vliet.

Slide 16 - Open question

De boot voer door de Vliet.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 17 - Open question

De boot voer door de Vliet.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 18 - Open question

De boot voer door de Vliet.
Wat is het onderwerp?

Slide 19 - Open question

Wat is de juiste spelling?
A
Krant
B
Krand

Slide 20 - Quiz

Wat is de goede spelling in het meervoud?
A
Kranten
B
Krants
C
Kranden
D
Krantsen

Slide 21 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
Babies
B
babys
C
Babis
D
Baby's

Slide 22 - Quiz

Wat je de juiste spelling?
A
Babytje
B
Babietje
C
Babitje
D
Baby'tje

Slide 23 - Quiz

Wat is de juiste spelling
A
leerlingetje
B
leerlingtje
C
Leerlinkje
D
Leerlimpje

Slide 24 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
leraartje
B
leraretje
C
leraarkje
D
leraarkje

Slide 25 - Quiz

wat is de juiste spelling?
A
poesje
B
poestje
C
poekje
D
poesetje

Slide 26 - Quiz