Lezen hfst 5 VWO 1 en instructie toetsen

Lezen Hoofdstuk 1 t/m 5
  1. Herhaling lezen: 
  • Onderwerp van de tekst
  • Deelonderwerpen
  • Inleiding, slot en hoofdgedachte
  • Tekstverbanden en signaalwoorden
  • Het doel van een tekst

2. Belangrijke informatie over de toets en weebly
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Lezen Hoofdstuk 1 t/m 5
  1. Herhaling lezen: 
  • Onderwerp van de tekst
  • Deelonderwerpen
  • Inleiding, slot en hoofdgedachte
  • Tekstverbanden en signaalwoorden
  • Het doel van een tekst

2. Belangrijke informatie over de toets en weebly

Slide 1 - Diapositive

Belangrijke informatie!
In de toetsweek krijgen jullie de toets over hoofdstuk 5.

Vrijdag 11 juni neem je je leesboek naar school en kun je aan je boekverslag werken. 
Vrijdag 18 juni lever je je boekverslag in.
Beoordeling:
Onvoldoende=4
Voldoende=6
Goed=8




Slide 2 - Diapositive

Boekverslag
Boekverslag schrijven eerste jaar

  1. Zakelijke gegevens
  2. Flaptekst 
  3. Eerste zinnen
  4. Samenvatting
  5. Personages
  6. Voorbeeld
  7. Titelverklaring 
  8. Slotzinnen 
  9. Beoordeling











Slide 3 - Diapositive

Je kunt met één woord of met een paar woorden zeggen wat het onderwerp is, bijvoorbeeld: 
vriendschap, voetbal of het ontstaan van een file

Als je weet wat het onderwerp van een tekst is, dan begrijp je de tekst beter als je hem helemaal gaat lezen.


Om het onderwerp te vinden, hoef je een tekst niet helemaal te lezen. Je leest de tekst alleen oriënterend, dat wil zeggen: je bekijkt de tekst en je leest de eerste alinea. 


Slide 4 - Diapositive

Zo vind je het onderwerp van een tekst
1. Bekijk de tekst:
  • Kijk naar de titel.
  • Kijk naar de illustraties .
  • Kijk naar eventuele tussenkopjes.
  • Let op anders gedrukte woorden.

2. Lees de eerste alinea.

3. Geef antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Globaal lezen
Ga na welke alinea’s over hetzelfde aspect van het onderwerp gaan. Lees daarvoor de tekst globaal: je leest dan vooral de eerste en laatste zinnen van alle alinea’s.


Zoekend lezen 
Als je alleen iets wilt opzoeken in de tekst, kun je ook zoekend lezen. Tussenkopjes helpen je bij het zoeken, net als anders gedrukte woorden (vet, cursief, onderstreept) en opvallende tekens (bolletjes, nummers, sterretjes).
Een tekst is vaak verdeeld in een inleiding, een middenstuk (kern) en een slot. 

In het middenstuk: staat de meeste informatie over het onderwerp. In dit deel vind je de deelonderwerpen: verschillende aspecten (kanten, delen) van het onderwerp. 
Bij het onderwerp politiek passen bijvoorbeeld de deelonderwerpen partijen, verkiezingen en Tweede Kamer.

Soms bestaat een deelonderwerp uit één alinea, soms vormen enkele alinea’s samen een deelonderwerp. In dat laatste geval staat er dan weleens een tussenkopje boven het tekstgedeelte.




Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Deelonderwerpen over puppies

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Zo vind je deelonderwerpen:
Globaal lezen
Ga na welke alinea’s over hetzelfde aspect van het onderwerp gaan. Lees daarvoor de tekst globaal: je leest dan vooral de eerste en laatste zinnen van alle alinea’s.


Zoekend lezen 
Als je alleen iets wilt opzoeken in de tekst, kun je ook zoekend lezen. Tussenkopjes helpen je bij het zoeken, net als anders gedrukte woorden (vet, cursief, onderstreept) en opvallende tekens (bolletjes, nummers, sterretjes).

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Precies lezen
De hoofdgedachte van een tekst = één volledige zin, die het belangrijkste samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt. 
Bijvoorbeeld bij ‘verjaardagen’ kan de hoofdgedachte zijn: 
Wereldwijd bestaan er veel verschillende verjaardagstradities.  

De hoofdgedachte staat meestal in de inleiding of in het slot. Het kan zijn dat je de hoofdgedachte daar letterlijk vindt, maar soms moet je zelf een zin formuleren. Die zin moet antwoord geven op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? 
Om te bepalen wat de hoofdgedachte van een tekst is, moet je de tekst precies lezen. Je leest de tekst dan nauwkeurig van het begin tot het eind.

Slide 17 - Diapositive

Tekstverbanden
Als je tekstverband aanbrengt, zorg je voor samenhang in een tekst. Voor logica in de volgorde van de ene zin naar de andere en de ene alinea naar de andere. Zo begrijpen lezers sneller waar de tekst over gaat. Je brengt het verband dus aan tussen zinnen en tussen alinea’s.

Slide 18 - Diapositive

Jan gaat binnenkort werken. 
Hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi. 
Er breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. 
De ex-student zal zijn studievrienden minder zien. 
We zullen hem niet zo vaak in de kroeg aantreffen. 
Er gaat veel veranderen in zijn leven.

Slide 19 - Diapositive

Jan gaat binnenkort werken want hij is klaar met zijn studie. 
Hij vond het studentenleven mooi, maar nu breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. 
Ook zal de ex-student zijn studievrienden minder zien. 
We zullen hem vast niet meer zo vaak in de kroeg aantreffen. 
Kortom, er gaat veel veranderen in zijn leven.

Want, geeft een reden aan. Je kunt hier ook ‘namelijk’ gebruiken.
Maar, geeft een tegenstelling aan, net als bijvoorbeeld ‘echter’.
Ook duidt op een opsomming, net als en.
Vast niet meer geeft een min of meer logisch gevolg aan.
Kortom, vat de tekst heel mooi samen. ‘Al met al’ was een mooi alternatief geweest

Slide 20 - Diapositive

Je kunt het aanbrengen van tekstverband vergelijken met het bouwen van een muur. Als je stenen alleen maar op elkaar stapelt, valt het bouwwerk bij het eerste zuchtje wind om. 

Wanneer je specie gebruikt, komt er verband tussen de stenen. De muur kan stormkracht 10 met gemak weerstaan.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

We hebben Jan genomen vanwege zijn kennis van de markt. Bovendien heeft hij ervaring als leidinggevende.
A
Opsommend verband
B
Chronologisch verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 23 - Quiz

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
Opsommend verband
B
Chronologisch verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 24 - Quiz

We begonnen met een handjevol mensen. Daarna meldden zich een aantal vrijwilligers. Nu is ons gebouw al te klein.
A
Opsommend verband
B
Chronologisch verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 25 - Quiz

Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
Opsommend verband
B
Chronologisch verband
C
Tegenstellend verband
D
Toelichtend verband

Slide 26 - Quiz

Welke tekstdoelen zijn er?

Slide 27 - Question ouverte

Slide 28 - Diapositive

Tekstdoelen - tekstsoort- tekstvorm 
1. Informeren - informerende tekst - nieuwsbericht, 
instructie, verslag, studieboek
2.Overtuigen - betogende tekst - recensie, column, ingezonden brief 
3. Activeren: activerende tekst - dat je iets wel of niet gaat doen- reclametekst, advertentie, uitnodiging
4. Amuseren - amuserende tekst - gedicht, strip, mop, roman

Slide 29 - Diapositive

Tekstdoel =
A
Voor wie de tekst bedoeld is.
B
Dat ik -u- en -jij- gebruik in mijn tekst.
C
Dat wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken.
D
Waar de tekst vandaan komt.

Slide 30 - Quiz

Wat is het belangrijkste tekstdoel van een stripboek.
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Overhalen/activeren

Slide 31 - Quiz

Wat is het belangrijkste tekstdoel van een nieuwsbericht.
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Overhalen/activeren

Slide 32 - Quiz