Klare taal - les 14 - voegwoorden en betekenis

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Voegwoorden

Vandaag:

Herhalen we de theorie over woordvolgorde. 1m32s

Leer je welke betekenis voegwoorden kunnen hebben.

Voegwoorden met een reden, oorzaak, gevolg

3. Hij durft niet naar buiten, want hij is bang voor onweer. 

4. Ik werk vandaag, zodat ik morgen vrij ben. so that

5. Ik eet een boterham, omdat ik honger heb.

6. Mijn bril is stuk, doordat hij viel.

Voegwoorden voorwaarde

5. Als je nu je bord leeg eet, mag je vanavond wat lekkers. (if)

6. Zij gaat altijd op de fiets naar haar werk, tenzij het glad is. 

Ken je de woorden indien en mits?

Voegwoorden vergelijking

7. Jij kunt net zo mooi zingen als je moeder. (as (beautiful) as)

8. Hij doet net alsof hij luistert. (as if)

Voegwoorden tegenstelling

9. Hoewel ze veel eet, blijft ze dun. (although)

10. Ze houdt van pizza, maar niet van patat. (but)

Voegwoorden tijd

11. Ik kook, terwijl jij de kamer opruimt. (while)

12. Zodra ik klaar ben, bel ik je. (as soon as)

Andere zijn: voordat, nadat, totdat, zolang, totdat

Voegwoorden doel

13. Controleer je alles, opdat er niets fout gaat?

13b. Kun je langzaam praten om mij te helpen met verstaan?

Voegwoorden conclusie

14. Timor moet naar de tandarts, dus hij is later op school. (so)

voegwoorden tijd

toen, als, sinds, terwijl, zodra

toen

De leerlingen stonden meteen op, toen de bel ging.

Toen de bel ging, stonden de leerlingen meteen op.

als

De leerlingen staan meteen op, als de bel gaat.

Als de bel gaat, staan de leerlingen meteen op.

sinds

Ik heb het altijd koud, sinds ik in Nederland ben.

Sinds ik in Nederland ben, heb ik het altijd koud.

terwijl

Mijn moeder kookt het eten, terwijl ik mijn huiswerk maak.

Terwijl ik mijn huiswerk maak, kookt mijn moeder het eten.

zodra

Ik ga mijn rijbewijs halen, zodra ik 18 jaar ben.

Zodra ik 18 jaar ben, ga ik mijn rijbewijs halen.

___________ maandag heb ik hem niet meer gezien.

1. toen
2. als
3. sinds
4. terwijl

_______ je wil sporten, kun je lid worden van een sportclub.

1. toen
2. als
3. sinds
4. zodra

_______ Abdusalam zijn bril opzet, kan hij veel beter op het bord zien.

1. toen
2. als
3. sinds
4. terwijl

_________ gisteren is die winkel gesloten.

1. toen
2. als
3. sinds
4. zodra

__________ we weg wilden gaan, ging de telefoon.

1. toen
2. als
3. sinds
4. zodra

_________ de jongen een sandwich eet, kijkt hij naar filmpjes op Tiktok.

1. toen
2. als
3. sinds
4. terwijl

________ ik geld heb, koop ik een e-bike.

1. toen
2. terwijl
3. sinds
4. zodra

_______ je werk zoekt, kun je bij Albert Heijn solliciteren.

1. toen
2. als
3. sinds
4. terwijl

_______ hij beter zijn best ging doen, werden zijn resultaten veel beter.

1. toen
2. als
3. sinds
4. terwijl

Zodra ik genoeg geld heb, koop ik een auto.

1. Ik heb nu genoeg geld om een auto te kopen
2. Ik ga sparen om een auto te kopen.

Ik heb geld gespaard, zodat ik een nieuwe fiets kan kopen.

1. Ik ga nu een nieuwe fiets kopen.
2. Ik moet sparen voor een nieuwe fiets.

Ik weet welke soorten voegwoorden er zijn en snap de betekenis.

😒🙁😐🙂😃