Grammatica Niveau 4 Leerjaar 2

          Grammatica
                        Niveau 4 Leerjaar 2

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

          Grammatica
                        Niveau 4 Leerjaar 2

Slide 1 - Diapositive

Wat betekent pv
A
persoonsvorm
B
per vraag
C
persoonlijk voornaamwoord
D
persoonlijke variatie

Slide 2 - Quiz

Op welke twee manieren vind je de pv in een zin?

Slide 3 - Question ouverte

Zoek de pv:
Als hij daar wandelt, roept dat allerlei herinneringen bij hem op
A
wandelt
B
roept
C
wandelt, roept
D
hij wandelt

Slide 4 - Quiz

Zoek de pv:
wat hij in dat artikel betoogt, is al vaker betoogd
A
betoogt
B
betoogd
C
betoogt, betoogd
D
vaker betoogd

Slide 5 - Quiz

Wat is een onderwerp?

Slide 6 - Question ouverte

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Slide 7 - Question ouverte

De hortensia's willen maar niet bloeien deze zomer.
Wat is de juiste manier om het onderwerp te vinden?
A
wat wil de zomer?
B
Wat bloeit niet?
C
Wie willen maar niet bloeien deze zomer?
D
Wie bloeien maar niet deze zomer?

Slide 8 - Quiz

Zoek het onderwerp in de zin:
De hortensia's willen deze zomer maar niet bloeien

A
hortensia's
B
zomer
C
bloeien
D
maar

Slide 9 - Quiz

Wat betekent lv?
A
leven
B
lijdend voorwerp
C
leidend voorwerp
D
long vehicle

Slide 10 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 11 - Question ouverte

Hoe vind je het lijdend voorwerp
A
Door te zoeken
B
De zin vragend te maken
C
Wat+pv+onderwerp
D
Wat+onderwerp

Slide 12 - Quiz

"De hortensia's willen maar niet bloeien deze zomer"
Zoek het lijdend voorwerp en vul in.

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijke gezegde?

Slide 14 - Question ouverte

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?
A
pv + alle werkwoorden
B
pv+ onderwerp+werkwoord
C
pv+voltooid deelwoord
D
pv+onderwerp+lijdend voorwerp

Slide 15 - Quiz

"Hij heeft de hele avond televisie gekeken"
Zoek het werkwoordelijk gezegde.

Slide 16 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 17 - Question ouverte

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in de zin.

Slide 18 - Question ouverte

"iedere dag worden aan de ambtenaar veel vragen gesteld"
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
iedere dag
B
veel vragen gesteld
C
worden
D
aan de ambtenaar

Slide 19 - Quiz

Hoe vind je een zelfstandig naamwoord?
A
staat altijd achteraan in de zin
B
Het staat na een meewerkend voorwerp
C
je kan er een lidwoord voor zetten
D
pv+onderwerp

Slide 20 - Quiz

"Dat lieve hondje is van die mevrouw aan de overkant".
Zoek het zelfstandig naamwoord.
A
lieve hondje
B
mevrouw
C
overkant
D
hondje, mevrouw, overkant

Slide 21 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
zegt iets over het zelfstandig naamwoord
B
geeft een eigenschap aan van het zelfstandig naamwoord
C
het is een bijgevoegd document
D
het hoort bij het naamwoordelijk gezegde

Slide 22 - Quiz

"Dat lieve hondje is van die oude mevrouw aan de overkant"
Zoek het bijvoeglijk naamwoord.
A
lieve
B
hondje, overkant
C
oude
D
lieve, oude

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive