Interrogative Pronouns

Interrogative pronouns
Grammar
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Interrogative pronouns
Grammar

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
1. Ik kan vraagwoorden op de juiste manier toepassen.

Slide 2 - Diapositive

Vul de zin aan met het juiste woord:
A: ___ did you meet last night?
B: "Jason."

Slide 3 - Question ouverte

Vul de zin aan met het juiste woord:
___ bridge did you like best? The Tower Bridge or the London bridge?

Slide 4 - Question ouverte

Vul de zin aan met het juiste woord:
A: ___ sneakers are these?
B: "They are mine."

Slide 5 - Question ouverte

Vul de zin aan met het juiste woord:
___ did you buy this car? It is filthy, so I would go back to that place and force them to clean it.

Slide 6 - Question ouverte

Vul de zin aan met het juiste woord:
A: ___ did you paint this room pink?
B: "Because it is my favourite colour."

Slide 7 - Question ouverte

Vul de zin aan met het juiste woord:
A: ___ did you buy this car?
B: "At the dealership near Oxford Street."

Slide 8 - Question ouverte

Vul de zin aan met het juiste woord:
A: ____ did you last clean your room?
B: "About a month ago."

Slide 9 - Question ouverte

Vertaal het stuk tussen haakjes:
A: ___ is that?
B: "That is my uncle."

Slide 10 - Question ouverte

Snap je dit onderdeel?
Ga verder met je weektaak (zie de werkwijzer op It's Learning)

Slide 11 - Diapositive

Interrogative pronouns
Zijn de vraagwoorden in het Engels.

Slide 12 - Diapositive

Even op een rijtje: wanneer gebruik je wat?
Who
Bij personen

Who is that man?
Which
Bij keuze, als de opties bekend zijn

Which film do you want to watch? The Avengers or Shrek?
What
Bij keuze, als de opties niet bekend zijn

What do you want to eat?
Whose
Bij bezit

Whose car is that?
Where
Bij plaatsen

Where do you want to eat?
When
Bij tijd

When do you want to eat?
Why

Bij redenen

Why did you do that?
How
Bij manieren

How did you do that?

Slide 13 - Diapositive

Pas op!
What time is it? > niet: How late is it?

Slide 14 - Diapositive

Ik snap de verschillende vraagwoorden en hoe ik ze moet gebruiken.
Ja
Nog niet helemaal, maar heb geen hulp nodig.
Nog niet helemaal en wil graag hulp.
Ik snap er helemaal niets van.

Slide 15 - Sondage

Vul de zin aan met het juiste woord:
A: ___ children are that?
B: "They are Mary's."

Slide 16 - Question ouverte

Vul de zin aan met het juiste woord:
A: ___ did you go to?
B: New Orleans.

Slide 17 - Question ouverte

Vul de zin aan met het juiste woord:
___ would you prefer: apples, kiwis or bananas?

Slide 18 - Question ouverte

Vul de zin aan met het juiste woord:
A: ___ did your laptop crash?
B: "Because I ran a game on 120 FPS."

Slide 19 - Question ouverte

Vul de zin aan met het juiste woord:
A: ___ wrote this article?
B: "I think his name is John Wick."

Slide 20 - Question ouverte

Vul de zin aan met het juiste woord:
Sometimes I wonder: ___ did Protagoras came up with his theory? He must be really smart!

Slide 21 - Question ouverte

Vul de zin aan met het juiste woord:
A: ___ was she born?
B: Last night.

Slide 22 - Question ouverte

Vertaal het stuk tussen haakjes:
A: ___ did you see they mayor?
B: Near our house, in the middle of the street.

Slide 23 - Question ouverte

Ik kan vraagwoorden in een Engelse zin toepassen.
Ja
Nog niet helemaal, maar heb geen hulp nodig.
Nog niet helemaal en wil graag hulp.
Ik snap er helemaal niets van.

Slide 24 - Sondage