NT2 A2 TAAL COMPLEET thema 6

NT2 A2 WERKEN
thema 6
1 / 54
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 54 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

NT2 A2 WERKEN
thema 6

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

6.1 Flitsdictee
de vacature                       solliciteren                     de werkgever
de functie                           de persoon                    de kennis
de werknemer                  het voordeel                  tijdelijk
het contract                      het nadeel                      de sollicitatiebrief
bewaren                              interesse hebben in

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

6.2 tegenwoordige tijd
regelmatige werkwoorden: 
drinken, komen
onregelmatige werkwoorden: 
zijn, hebben, gaan, willen, kunnen, mogen

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke zin is goed?
A
Niels zoekt werk via het uitzendbureau.
B
Niels werk zoekt via het uitzendbureau.

Slide 4 - Quiz

hoofdzin, dus onderwerp 1, werkwoord 2, rest 3.
Welke zin is goed?
A
Waarschijnlijk ze gaat volgend jaar verhuizen.
B
Waarschijnlijk gaat ze volgend jaar verhuizen.

Slide 5 - Quiz

Zin begint met een bijwoord, dus inversie.
Maak de zin af:
"Sufyan zoekt werk. Daarom ...

Slide 6 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak de zin af:
"Sevda heeft veel stress, omdat ...

Slide 7 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak de zin af:
"We gaan naar Duitsland, als ...

Slide 8 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de tegenwoordige tijd van zijn?

Slide 9 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de tegenwoordige tijd van hebben?

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de tegenwoordige tijd van willen?

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de tegenwoordige tijd van kunnen?

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de tegenwoordige tijd van mogen?

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de tegenwoordige tijd van gaan?

Slide 14 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

6.5 werkwoorden met voorzetsels

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik bedank .... het mooie cadeau.
A
tegen
B
met
C
voor
D
over

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik ga verder.... de gasten bedanken.
A
tegen
B
met
C
voor
D
over

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij is benieuwd... zijn cadeau.
A
tegen
B
met
C
voor
D
naar

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij bedankt... zijn cadeau.
A
van
B
met
C
voor
D
naar

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik ben blij... mijn cadeau.
A
van
B
met
C
voor
D
naar

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zij is bevallen... een meisje.
A
van
B
in
C
voor
D
op

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zij denkt... haar feest.
A
aan
B
met
C
voor
D
naar

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Jij drukt... de goede knop.
A
aan
B
op
C
voor
D
met

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wij gaan morgen ... het feestje.
A
naar
B
op
C
voor
D
in

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zij is gek... kaugom.
A
naar
B
op
C
voor
D
in

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij houdt ook... kaugom.
A
aan
B
van
C
voor
D
met

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wij genieten ... het feestje.
A
naar
B
van
C
voor
D
in

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik geef mijn cadeau ... haar!
A
naar
B
van
C
voor
D
aan

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wij zijn gewend... de carrousel
bij Taal Compleet.
A
aan
B
van
C
voor
D
met

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik moet wachten... de andere gasten.
A
naar
B
op
C
voor
D
aan

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hebben jullie zin... het feestje?
A
in
B
met
C
voor
D
aan

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij zegt... mij dat er een feest is.
A
tegen
B
uit
C
voor
D
aan

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wij gaan om... die meisjes.
A
voor
B
uit
C
met
D
aan

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zij sparen... een mooie telefoon.
A
voor
B
uit
C
met
D
aan

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Luister je... die muziek?
A
voor
B
naar
C
met
D
aan

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat krijg je... je vriendin?
A
voor
B
op
C
met
D
van

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik houd... mijn vriendin.
A
voor
B
in
C
met
D
van

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij kijkt... mooie meisjes.
A
naar
B
aan
C
met
D
van

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het cadeau komt... de doos.
A
naar
B
aan
C
uit
D
van

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De vriendin klaagt... het cadeau.
A
over
B
aan
C
met
D
van

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Heb je interesse... mijn cadeau?
A
in
B
aan
C
met
D
van

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stop het cadeau maar... de doos.
A
in
B
aan
C
op
D
van

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik maak me zorgen... jou!
A
in
B
aan
C
over
D
van

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik maak me zorgen... jou!
A
in
B
aan
C
over
D
van

Slide 44 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik zorg... jou!
A
in
B
met
C
over
D
voor

Slide 45 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

6.7 Scheidbaar werkwoord 


Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!

Slide 46 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 47 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Twee werkwoorden
Staan er twee werkwoorden in de zin? Dan schrijf je het scheidbare werkwoord als één woord. Het scheidbare werkwoord staat op de laatste plaats in de zin. 



Slide 48 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het scheidbare werkwoord

Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!

uitlachen      =   lachen  +  uit

scheidbaar             werkwoord + voorzetsel
werkwoord

Slide 49 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik maak het eten klaar!

Wat is het scheidbare werkwoord?
timer
0:20
A
B
maken
C
klaar
D
klaarmaken

Slide 50 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik ben opgegroeid in een dorp!

Wat is het scheidbare werkwoord?
timer
0:20
A
groeien
B
voor galg en rad
C
opgroeien

Slide 51 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Jullie staan om acht uur op.

Wat is het scheidbare werkwoord?
timer
0:10
A
jullie
B
opstaan
C
staan
D
op

Slide 52 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik maak de keuken schoon.

Wat is het scheidbare werkwoord?
timer
0:10
A
schoonmaken
B
maken
C
schoon
D
ik

Slide 53 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik trek mijn nieuwe jas aan.

Wat is het scheidbare werkwoord?
timer
0:10
A
trekken
B
maken
C
aantrekken
D
mijn nieuwe jas

Slide 54 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions