1. Praktisch/ritueel → Wat mensen doen in een religie. Denk aan bidden, vasten, naar de kerk/moskee/tempel gaan, of rituelen bij geboorte, huwelijk of dood.
2. Emotioneel → Wat mensen voelen in hun geloof. Zoals troost, vreugde, ontzag voor iets groters, of verbondenheid met anderen of met God.
3. Verhalend/mythisch → De verhalen die bij een religie horen. Bijvoorbeeld scheppingsverhalen, het leven van Jezus, de reis van Mohammed, of andere heilige vertellingen.
4. Moreel → Wat goed of fout is volgens een religie. De regels of richtlijnen over hoe je moet leven, zoals eerlijk zijn, anderen helpen, of niet stelen.
5. Sociaal/institutioneel → Hoe mensen zich organiseren binnen een religie. Denk aan kerken, moskeeën, leiders zoals priesters of imams, en groepen die samenkomen om te geloven.
6. Materieel → De tastbare dingen van een religie. Zoals heilige gebouwen, kunst, beelden, boeken (zoals de Bijbel of Koran), of kleding zoals een hoofddoek of pij.