Grammatica woordsoorten - zelfstandig, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden

Doel van deze les
Je leert: 
- over het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
- wat zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden zijn.
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Doel van deze les
Je leert: 
- over het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
- wat zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden zijn.

Slide 1 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde

Slide 2 - Diapositive

  • Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat dan is dat een zelfstandig werkwoord.  Het werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet.

  • Overige werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden.

Slide 3 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
Tim zoekt al jarenlang naar die brief. 
werkwoordelijk gezegde = zoekt 


Let op dat je OOK nog een persoonsvorm hebt in elke zin. In deze zin is dat dus zoekt.

Slide 4 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
Tim heeft jaren naar die brief gezocht
werkwoordelijk gezegde = heeft gezocht



Slide 5 - Diapositive

Tim heeft jaren naar die brief gezocht.
Welk werkwoord is het belangrijkste werkwoord?

A
heeft
B
gezocht

Slide 6 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
Tim heeft jaren naar die brief gezocht
werkwoordelijk gezegde = heeft gezocht

zelfstandig werkwoord = gezocht
hulpwerkwoord = heeft

Slide 7 - Diapositive

Tim zal jaren naar die brief hebben gezocht

Slide 8 - Diapositive

Tim zal jaren naar die brief hebben gezocht.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

Tim ZAL jaren naar die brief hebben gezocht.
Benoem het werkwoord.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 10 - Quiz

Tim zal jaren naar die brief HEBBEN gezocht.
Benoem het werkwoord.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 11 - Quiz

Tim zal jaren naar die brief hebben GEZOCHT.
Benoem het werkwoord.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 12 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Diapositive

Er is altijd een koppelwerkwoord te vinden bij het naamwoordelijk gezegde


Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, vóórkomen.

Slide 14 - Diapositive

  • Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat dan is dat een zelfstandig werkwoord.  Het werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet.

  • Als in een zin met een naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat dan is dat een koppelwerkwoord. Het werkwoord  geeft aan wat het onderwerp is (het koppelt een eigenschap, toestand of kenmerk)!

  • Overige werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden.

Slide 15 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Hij was gisteren jarig.

Slide 16 - Question de remorquage

Koppelwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Hij was gisteren jarig.

Slide 17 - Question de remorquage

Hij was gisteren jarig.
Naamwoordelijk gezegde
Wat was hij? [jarig] = het naamwoordelijk deel
Naamwoordelijk gezegde: was [jarig]

Was = koppelwerkwoord

Slide 18 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Joanie is erg blij geweest.

Slide 19 - Question de remorquage

Koppelwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Joanie is erg blij geweest.

Slide 20 - Question de remorquage

Koppelwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Joanie is erg blij geweest.

Slide 21 - Question de remorquage

Joanie is erg blij geweest.
Naamwoordelijk gezegde
Wat is Joanie geweest? [erg blij] = het naamwoordelijk deel
Naamwoordelijk gezegde: is [erg blij] geweest.
geweest = koppelwerkwoord

is = hulpwerkwoord
geweest = koppelwerkwoord

Slide 22 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Het spel blijkt zeer moeilijk te zijn.

Slide 23 - Question de remorquage

Koppelwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Het spel blijkt zeer moeilijk te zijn.

Slide 24 - Question de remorquage

Koppelwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Het spel blijkt zeer moeilijk te zijn.

Slide 25 - Question de remorquage

Het spel blijkt zeer moeilijk te zijn.
Naamwoordelijk gezegde
Wat blijkt het spel? [zeer moeilijk] = het naamwoordelijk deel
Naamwoordelijk gezegde: blijkt [zeer moeilijk] te zijn.
Te zijn = koppelwerkwoord
blijkt = hulpwerkwoord
Blijkt = hulpwerkwoord

Slide 26 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Hij was gisteren gevallen.

Slide 27 - Question de remorquage

Koppelwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Hij was gisteren gevallen.

Slide 28 - Question de remorquage

Koppelwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Hij was gisteren gevallen.

Slide 29 - Question de remorquage

Hij was gisteren gevallen.
Werkwoordelijk gezegde: was gevallen

Gevallen = zelfstandig werkwoord
was = hulpwerkwoord

Slide 30 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Hij blijkt een gebroken pols te hebben.

Slide 31 - Question de remorquage

Koppelwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Hij blijkt een gebroken pols te hebben.

Slide 32 - Question de remorquage

Koppelwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Hij blijkt een gebroken pols te hebben.

Slide 33 - Question de remorquage

Hij blijkt een gebroken pols te hebben.
Werkwoordelijk gezegde: blijkt te hebben

Te hebben = zelfstandig werkwoord
blijkt = hulpwerkwoord

Slide 34 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Het bot is stuk.

Slide 35 - Question de remorquage

Koppelwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Het bot is stuk.

Slide 36 - Question de remorquage

Het bot is stuk.
Naamwoordelijk gezegde
Wat is het bot [stuk] = het naamwoordelijk deel
Naamwoordelijk gezegde: is [stuk] 

Is = koppelwerkwoord

Slide 37 - Diapositive

app.formative.com/join
6YF9GP

Slide 38 - Diapositive

app.formative.com/join
92JMFG

Slide 39 - Diapositive