knipwerkwoorden

• NT /alfa
• Hoger onderwijs

KNIPWERKWOORDEN

DOE-OPDRACHT

1. Je knipt het werkwoord. 

2. Je wisselt de twee delen van plaats.

3. Je maakt een zin met een persoonlijk voornaamwoord

VOORBEELD

1. Af               wassen

2. Wassen             af

3. Jij wast af 

knip      werk       woorden 

af-wassen

af-drogen

op-maken

op-ruimen

op-hangen

af-ruimen

wie+ doet + 

Ik droog af

Ik was af

Ik ruim op

Ik hang op

(afwassen) Ik was graag af.

(afdrogen) Ik droog niet graag af.

(ophangen) Ik hang graag de was op.

(opmaken) Ik maak niet graag het bed op.

en jij? 

afwassen

1. Ik afwas graag
2. Ik was graag af
3. Ik afwassen graag
4. Ik graag afwassen

afdrogen

1. Mijn zoon droogt zich af
2. Mijn zoon afdrogen zich
3. Mijn zoon drogen zich af
4. Mijn zoon af zich droogt

de was ophangen

1. Ik ophang de was
2. Ik was hang op
3. Ik hang de was op
4. Ik hangen de was op

het bed opmaken

1. Mijn man maakt het bed op
2. Mijn man maakt op het bed
3. Mijn man het bed opmaken
4. Mijn man opmaken het bed

opruimen

1. Mijn zus ruimt op
2. Mijn zus opruimt
3. Mijn zus opruimen
4. Mijn zus ruim op

afruimen

1. Zij ruimen de tafel af
2. Zij ruimen af de tafel
3. Zij afruimen de tafel
4. Zij afruim de tafel

slideplayer.nl