Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Feiten, meningen en argumenten
Slide 1 - Diapositive
Wat is het verschil tussen een feit en een mening?
Slide 2 - Carte mentale
Theorie
Feiten:een feit kun je controleren (op Wikipedia)
Mening:een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: reden waarom je een bepaalde mening hebt
Slide 3 - Diapositive
Mening/standpunt
Mening of standpunt = wat iemand ergens van vindt. Je kunt het ermee eens zijn, maar je kunt ook iets anders vinden. In subjectieve teksten merk je sterk wat de mening of het gevoel van de schrijver of spreker is.
Redenering = het geheel van standpunt en argumentatie
Stellingname = het innemen van een standpunt
Slide 4 - Diapositive
Ezelsbruggetje
Feit: kun je checken op wikipedia?
Standpunt: ik vind/hij vindt/ik denk....
Argument: want, omdat....
Conclusie: dus.......
Let op: werkt vaak, maar NIET altijd! Dus ook goed lezen – ook de zinnen ervoor en erna (minimaal hele alinea).
Slide 5 - Diapositive
mening
feit
standpunt
objectief
subjctief
stellingname
kun je over discussiëren
kun je controleren
Slide 6 - Question de remorquage
Staat hier een feit, mening of argument?
Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 7 - Quiz
Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt
Slide 8 - Quiz
In welke zin staat een argument?
A
In de herfst vallen veel
bladeren van de bomen
B
Ik houd van de herfst
C
al dat blad is gevaarlijk, want je glijdt zo uit!
D
In de herfst gaan wij graag naar het bos.
Slide 9 - Quiz
In de alinea zegt Lampert: 'Dat is toch een aanfluiting voor onze samenleving?' Dit is ....
A
een feit
B
een mening
C
een argument
Slide 10 - Quiz
Kinderopvang moet voor alle ouders ten minste drie dagen in de week gratis worden.
A
stelling
B
standpunt
C
argument
Slide 11 - Quiz
Theorie
Standpunt:iets wat iemand vindt en waarvan hij de ander wil overtuigen
Argumentatie: redenen waarmee je anderen overtuigt van je standpunt.
Tegenargument:geven aan wat er tegen het standpunt of de argumenten in te brengen is, dus waarom iemand het er niet mee eens zou kunnen zijn
Slide 12 - Diapositive
Door kinderopvang gratis te maken wordt het toegankelijk voor ieder kind. Het is dan net als het onderwijs een publieke basisvoorziening. Bron: Groenlinks
A
feit
B
standpunt
C
argument
Slide 13 - Quiz
Door kinderopvang gratis te maken bevorderen we de kansengelijkheid, omdat kinderopvang bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen. Ook geeft het ouders vrijheid om werk en zorg te verdelen. Bron: GroenLinks
A
stelling
B
standpunt
C
argument
Slide 14 - Quiz
Je kunt denken dat de kinderopvangcentra dan niet voldoende geld binnen krijgen, maar het is aan de overheid om dat financieel te compenseren.
A
feit
B
standpunt
C
argument
D
tegenargument
Slide 15 - Quiz
Argumentatie
feiten
onderzoek of wetenschap
normen en waarden
vermoedens
geloof of overtuiging
gezag of autoriteit
nut
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Vidéo
Het Nederlands verloedert want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
A
argumentatie op basis van voorbeelden
B
argumentatie op basis van oorzaak-gevolg
C
argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap
D
argumentatie op basis van overeenkomst
Slide 18 - Quiz
Het wordt warmer op aarde en dat komt door het broeikaseffect.
A
argumentatie op basis van voorbeelden
B
argumentatie op basis van oorzaak-gevolg
C
argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap
D
argumentatie op basis van overeenkomst
Slide 19 - Quiz
Legalisering softdrugs. Zowel inkoop als verkoop van softdrugs door coffeeshops moet legaal worden.
A
stelling
B
standpunt
C
argument
Slide 20 - Quiz
Ben je vóór of tegen?
A
voor
B
tegen
C
geen mening
Slide 21 - Quiz
Wat is je argumentatie?
Slide 22 - Question ouverte
Een subjectief argument
Een objectief argument
Slide 23 - Diapositive
subjectieve argumenten
Over subjectieve argumenten kan je makkelijk van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.
Voorbeeld
- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .
Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.
Slide 24 - Diapositive
Subjectieve (ervarings)argumenten
Over een argument op basis van een ervaring (subjectief) kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.
Voorbeeld
- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .
Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.
Slide 25 - Diapositive
De smartphone is onmisbaar. Heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone.
A
feitelijk of objectief argument
B
subjectief of niet-feitelijk argument
Slide 26 - Quiz
Hieronder staat een aantal argumenten. Welk argument is subjectief?
A
Afgelopen winter heeft het vaker geregend dan het jaar ervoor
B
Rode stoelen zijn mooier dan blauwe.
C
Koeien die naar klassieke muziek luisteren geven meer melk
Slide 27 - Quiz
Beeldspraak
In veel teksten kom je figuurlijk taalgebruik tegen. Dat wil zeggen dat de schrijver niet letterlijk bedoelt wat hij of zij zegt. Met figuurlijk taalgebruik roept iemand een beeld op. Daarom wordt figuurlijk taalgebruik ook wel beeldspraak genoemd. Met beeldspraak kun je iets toelichten, een uitspraak kracht bijzetten of je gevoelens duidelijk maken. Ook maakt figuurlijk taalgebruik een gesproken tekst afwisselender en aantrekkelijker.
Voorbeeld: dat is een waarheid als een koe.
Slide 28 - Diapositive
Geef een voorbeeld van beeldspraak (figuurlijk taalgebruik)