Oncologie verpleegkundige

Oncologie verpleegkundige
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Oncologie verpleegkundige

Slide 1 - Diapositive

Wat is de meest voorkomende klacht bij chemotherapie?
A
Vermoeidheid
B
Jeuk
C
bloeduitstortingen
D
zweten

Slide 2 - Quiz

Waar staat MOC voor?
A
Medisch Oncologisch Centrum
B
Multidisciplinair Oncologisch Consult
C
Moderne Oncologische Coördinatie
D
Mobilisatie OndersteuningsComité

Slide 3 - Quiz

Bestraling kan onderdeel zijn van een gecombineerde behandeling. Wat is waar?
A
Fout, bestraling wordt nooit gecombineerd
B
Bestraling is altijd een op zichzelf staande behandeling
C
Bestraling wordt enkel toegepast als laatste redmiddel
D
Juist, bestraling kan onderdeel zijn van een gecombineerde behandeling.

Slide 4 - Quiz

Hoe kleiner de tumor, hoe beter de kans op genezing door bestraling. Wat is waar?
A
Fout, grotere tumoren genezen juist sneller
B
Bestraling werkt alleen bij tumoren vanaf 5 cm
C
Juist, hoe kleiner de tumor, hoe beter de kans op genezing door bestraling.
D
Kleine tumoren zijn moeilijker te bestralen dan grote

Slide 5 - Quiz

Een goede palliatie streeft naar de kwantiteit van het leven. Wat is waar?
A
Juist, het doel is levensverlenging
B
Fout, een goede palliatie streeft naar kwaliteit van leven
C
Juist, vooral bij jongere patiënten
D
Juist, dat is het hoofddoel van palliatieve zorg

Slide 6 - Quiz

Wat is brachytherapie?
A
Bestraling met geluidsgolven
B
Bestraling van de hersenen
C
Besmetting met radioactieve stoffen
D
Bestraling op korte afstand

Slide 7 - Quiz

In welk deel van de darmen ontstaat het vaakst kanker?
A
De dikke darm
B
De blindedarm
C
De twaalfvingerige darm
D
De endeldarm

Slide 8 - Quiz

Wat is de naam van het voorstadium van borstkanker?
A
Lymfoom
B
DCIS (Ductaal Carcinoma In Situ)
C
Fibroadenoom
D
Mastitis

Slide 9 - Quiz

In de radioprotectie zijn enkele zaken van groot belang. Welke?
A
Tijd, temperatuur en techniek
B
Straling, stramheid en sterkte
C
tijd, afstand en afscherming.
D
Afscherming, ademhaling en analyse

Slide 10 - Quiz

Een bestraalde huid mag je gewoon met zeep wassen?
A
Nee, je mag de huid helemaal niet aanraken of wassen tijdens de bestraling.
B
Je mag de huid alleen wassen met alcohol om bacteriën te doden.
C
Fout, je mag de bestraalde huid wassen met ph neutrale zeep of alleen water.
D
Je moet de huid alleen wassen met heel heet water zonder zeep.

Slide 11 - Quiz

Wat is de functie van cytostatica?
A
Vermindert pijn bij kankerpatiënten
B
Versterkt het immuunsysteem
C
Bevorderd de genezing van wonden
D
Celdodende geneesmiddelen

Slide 12 - Quiz

Wat is neoadjuvant therapie?
A
Geen effect op tumor
B
Behandeling vóór de operatie
C
Behandeling na de operatie
D
Vermindert tumorgrootte voor operatie

Slide 13 - Quiz

Hoe heet kanker veroorzaakt door asbest?
A
Bloedkanker
B
Longtumor
C
Mesothelioom
D
Huidkanker

Slide 14 - Quiz

Welke vorm van leukemie komt vooral bij kinderen voor?
A
Chronische myeloïde leukemie
B
Acute myeloïde leukemie
C
Chronische lymfatische leukemie
D
Acute lymfatische leukemie (ALL)

Slide 15 - Quiz

Tast chemotherapie gezonde lichaamscellen aan?
A
Ja, dat klopt.
B
Nee, dat is niet waar.
C
Chemotherapie is altijd veilig.
D
Alleen kankercellen worden aangetast.

Slide 16 - Quiz

Wat is een complicatie van chemotherapie?
A
Hoofdpijn
B
Verlies van geur
C
Maagpijn
D
Hartfalen

Slide 17 - Quiz

Wat is een melanoom?
A
Kwaadaardig gezwel
B
Huidkanker type
C
Bacteriële infectie
D
Goedaardig gezwel

Slide 18 - Quiz

Wat is een biopsie?
A
Het wegnemen van weefsel
B
Diagnostische procedure
C
Een bloedtest
D
Een soort operatie

Slide 19 - Quiz

In welke plek in de longen vormt kanker vaak?
A
In de pleura
B
In de bronchie
C
In de alveoli
D
In het longweefsel

Slide 20 - Quiz

Waarom zie je geen bloed in de ontlasting?
A
Omdat de ontlasting te hard is.
B
Omdat het bloed niet aanwezig is.
C
Omdat het bloed is vermengd met ontlasting.
D
Omdat het bloed te oud is.

Slide 21 - Quiz

In welke vorm mogen cytostatica gegeven worden?
A
Poedervorm
B
Tabletvorm
C
Capsulevorm
D
Vloeibare vorm

Slide 22 - Quiz

Wat is een sarcoom?
A
Een infectieziekte
B
Goedaardig gezwel uit bloedvaten
C
Een soort huidziekte
D
Kwaadaardig gezwel uit steunweefsel

Slide 23 - Quiz