H9 Sociale structuur MWWE

H9 Sociale structuur
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
Psychologie & SociologieSecundair onderwijs

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

H9 Sociale structuur

Slide 1 - Diapositive

H9 Sociale structuur
  • Cultuur -> gecreëerd door VERSCHILLENDE mensen
  • Opdeling o.b.v. fysieke kenmerken, kleding, haarstijl...
  • Ook maatschappelijk: sociale klassen (door SES, status...)


Slide 2 - Diapositive

Kijk naar de afbeeldingen. Wie behoort tot jouw ingroup?
A
B
C
D

Slide 3 - Quiz

Kijk naar de afbeeldingen. Wie behoort tot jouw outgroup?
A
B
C
D

Slide 4 - Quiz

Kijk naar de afbeeldingen. Wie plaats je hoger dan jezelf?
A
B
C
D

Slide 5 - Quiz

Kijk naar de afbeeldingen. Wie plaats je op gelijke hoogte?
A
B
C
D

Slide 6 - Quiz

Kijk naar de afbeeldingen. Wie plaats je eerder lager dan jezelf?
A
B
C
D

Slide 7 - Quiz

H9 Sociale structuur
Stellingen:
  • Vul voor jezelf telkens waar/niet waar in
  • Daarna staan we recht en gaan we telkens aan de kant staan dat we gekozen hebben

Slide 8 - Diapositive

1 Sociale groepen p. 191
Samenleven -> relaties met elkaar aangaan (met of zonder elkaar te kennen) -> sociale groepen:
  • Vraag: tot welke groepen behoren jullie?
  • Geef verschillende vb'en en zet deze op het bord 
  • Volgens instructie op welke locatie

Slide 9 - Diapositive

1 Sociale groepen p. 191-192
Samenleven -> relaties met elkaar aangaan (met of zonder elkaar te kennen) -> sociale groepen:
  • Dyade: groep van 2 personen (1 relatie)
  • Triade: groep van 3 personen (3 relaties)
  • Viertal, vijftal...
Oef.2 p.192

Slide 10 - Diapositive

1 Sociale groepen p. 192
Samenleven -> relaties met elkaar aangaan (met of zonder elkaar te kennen) -> sociale groepen:
  • Hoe groter de groep, hoe meer relaties
  • Hoe groter de groep, hoe kleiner het persoonlijk contact en de sociale controle
  • Aantal mogelijke contacten/relaties berekenen: N*(N-1)/2
Oef.3 p.192 (berekenen voor 4.41 en 4.31-4.41: 29lln) 

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

1 Sociale groepen p. 192
Van welke groepen we deel uitmaken gaat mee ons gedrag bepalen.
Indeling groepen: Merton -> 2 criteria om verschillende groepen te onderscheiden:
  • Gemeenschappelijke waarden?
  • Interactie?

Slide 13 - Diapositive

1 Sociale groepen p. 192
Indeling groepen: Merton
-> 3 verschillende groepstypes (+1 toegevoegd door Sherif)

Slide 14 - Diapositive

1 Sociale groepen p. 192-193
* Samenzijn ->
er kan een toevallige
interactie zijn, maar dat 
moet niet

Oef.4 p.192-193 (kruisjes zetten en vb'en, zie ev. bord)

Slide 15 - Diapositive

1 Sociale groepen p. 192-193
Elke samenleving -> duidelijke structuur bestaande uit een verzameling geordende relaties (mensen, groepen, instituties)

Sociale structuur = vorm van georganiseerd leven

Slide 16 - Diapositive

1.1 Sociale positie p. 193
In de sociale structuur -> iedereen een sociale positie
= onze plaats binnen de groep of samenleving

Oef.5 p.193: Welke sociale positie vervullen jullie op school?

Slide 17 - Diapositive

1.1 Sociale positie p. 193
Sociale positie
  • lidmaatschap van een groep bepaald sociale positie t.o.v. elkaar
  • tijdelijk / levenslang
  • verworven / toegewezen

Oef.6 p.193: bovenstaande kenmerken toepassen

Slide 18 - Diapositive

1.1 Sociale positie p. 193-194
Sociale positie
  • iedereen heeft er meerdere, door lidmaatschap aan meerdere groepen
  • alle sociale posities samen op één moment = positieset

Oef.7 p.194: jouw positieset op dit moment?

Slide 19 - Diapositive

1.2 Sociale rol en rolgedrag p. 194
  • Sociale rol = verwachtingen die er zijn van iemand die een bepaalde sociale positie vervult
  • Rolpartners = de personen met wie je verbonden bent in een sociale positie
  • Rolgedrag = concrete gedrag dat je stelt vanuit de sociale positie en - rol

Slide 20 - Diapositive

1.2 Sociale rol en rolgedrag p. 194
Sociale controle = rolpartners gaan na of jouw rolgedrag overeenkomt met je sociale rol 
  • onze omgeving 'controleert' continu of we doen wat er van ons verwacht wordt
  • formeel of informeel

Oef.8 p.194: sociale rol en rolgedrag van sociale positie: leerling

Slide 21 - Diapositive

1.2 Sociale rol en rolgedrag p. 194
Rolmodel: personen (gekend of niet gekend) waaraan we een voorbeeld nemen om onze eigen sociale rol in te vullen
  • komt vaak voor bij jongeren (zoektocht naar de eigen identiteit)
  • moet zich bewust zijn van hun voorbeeldfunctie!

Oef.9 p.194: voorbeeld?

Slide 22 - Diapositive

1.2 Sociale rol en rolgedrag p. 194-195
Rolpatroon: stereotiepe en diepgewortelde verwachtingen in onze maatschappij t.o.v. bepaalde sociale posities
  • meest gekende vb: man-vrouwrolpatroon

Oef.10 p.195: rolpatroon man-vrouw toepassen

Slide 23 - Diapositive

1.2 Sociale rol en rolgedrag p.195
Rolpatroon man-vrouw kan leiden tot: machtsstrijd
  • als partners het niet eens zijn
  • hoewel rollen tegenwoordig vaak veranderen en dit wordt aanvaard
  • Oef.11 p.195: vb'en van omgekeerde rolgedragingen?

Slide 24 - Diapositive

1.2 Sociale rol en rolgedrag p.195
Strijd om gangbare normen en verwachtingen weg te krijgen en nieuwe rechten te verwerven: emancipatie
  • strijd voor gelijke rechten en gelijke behandeling
  • opnemen van andere rolpatronen
  • Oef.12 p.195: vb'en van emancipatiebewegingen?

Slide 25 - Diapositive

1.3 Rolconflict p. 195-196
Soms zijn verwachtingen in een bepaalde sociale positie of over meerdere sociale posities heen tegenstrijdig met elkaar
= rolconflict
  • Intern rolconflict: verwachtingen binnen 1 sociale positie zijn tegenstrijdig
  • Extern rolconflict: verwachtingen tussen 2 sociale posities zijn tegenstrijdig
Oef.13 p.196: schema invullen (let op: dit moet je zelf kunnen construeren!)

Slide 26 - Diapositive

1.3 Rolconflict p.196
Oef.13 p.196: schema invullen (let op: dit moet je zelf kunnen construeren!)

Slide 27 - Diapositive

1.5 Sociale status en sociaal aanzien p. 196
Sociale status
= waardering van anderen voor een sociale positie
  • hoe hoger, hoe groter de kans op macht hebben (bepalen wat iemand met lagere sociale positie moet doen)
  • macht + sociale positie -> sociale status 

Bv. 'burgemeester' -> meer macht en hogere sociale positie dan schepen

Slide 28 - Diapositive

1.5 Sociale status en sociaal aanzien p. 196
Sociaal aanzien
= erkenning die je krijgt voor het vervullen van je sociale rol
  • gaat meer over 'hoe' je de sociale rol vervult
  • doe je dit goed -> meer sociaal aanzien

Bv. sociale status burgemeester van een grote stad is hoger dan van een klein dorp, maar heeft misschien wel een hoger sociaal aanzien als hij een 'betere burgemeester' is

Slide 29 - Diapositive

1.5 Sociale status en sociaal aanzien p. 197
Oef.14 p.197
Rangschikken:
  • Sociale positie, sociale rol, rolgedrag, sociale status, sociaal aanzien
Voorbeeld:
  • leerkracht
  • voorbereid voor de klas staan, respect hebben voor lln...
  • lessen voorbereiden, luisteren en complimenten geven...
  • lagere sociale status dan directie, hoger dan lln
  • fijne lkr krijgen meer sociaal aanzien van lln dan lkr die zeer streng zijn

Slide 30 - Diapositive

1.5 Sociale status en sociaal aanzien p. 197-199
Oef.15 p.197-199: toepassing H9.1

Tip schema opbouwen:
  • 'Persoon'
  • Sociale posities
  • Sociale rol
  • Rolconflict (intern en/of extern)

Slide 31 - Diapositive

2 Sociale stratificatie p. 199
Verschillen tussen groepen die deel uitmaken van de sociale structuur -> gestratificeerde samenleving:
  • groepen worden in lagen ingedeeld
  • tussen deze lagen bestaat ongelijkheid
     -> hiërarchie of maatschappelijke rangorde

Slide 32 - Diapositive

2.1 Factoren p. 199
Sociale stratificatie wordt vanuit verschillende factoren bepaald:
  • leeftijd
  • geslacht
  • migratiegeschiedenis
  • gezondheid
  • burgerlijke staat (gehuwd, ongehuwd, gescheiden...)
  • socio-economische status (SES): opleidingsniveau, beroep, inkomen en aanzien
Oef.16 p.199-201

Slide 33 - Diapositive

2.2 Soorten p. 201
Verschillende soorten stratificatiesystemen:
-> Afhankelijk van de maatschappij wordt er een bepaald systeem toegepast
  • Standenmaatschappij (traditionele landbouwmaatschappij)
  • Klassenmaatschappij (na opkomst industriële samenleving)
  • Huidige maatschappij

Slide 34 - Diapositive

2.2 Soorten p. 201
- Per groepje wordt één soort theoretisch bekeken + ingeoefend
- Daarna worden 3 groepjes samen gebracht en leggen jullie aan elkaar de soort sociale stratificatie uit
- Groepjes:
  • Standenmaatschappij: 1,4; 7,10; 13,16,19
  • Klassenmaatschappij: 2,5; 8,11; 14,17
  • Huidige maatschappij: 3,6; 9,12; 15,18 

Slide 35 - Diapositive

2.3 Sociale mobiliteit p. 207
Wat hebben jullie uit de sociale stratificatie geleerd over sociale mobiliteit?
(= een gevolg van sociale stratificatie)
  • Standenmaatschappij: beperkt/zeldzaam (enkel door...)
  • Klassenmaatschappij: beperkt/zeldzaam (enkel opwerken)
  • Huidige maatschappij: onbeperkt

Slide 36 - Diapositive

2.3 Sociale mobiliteit p. 207
Sociale mobiliteit
= kunnen bewegen tussen verschillende sociale posities, waardoor er van sociale laag kan worden verandert

! Niet in elke samenleving mogelijk
-> open of gesloten samenleving

Slide 37 - Diapositive

2.3 Sociale mobiliteit p. 207
Gesloten samenleving:
sociale positie bij geboorte vast 
(sociale mobiliteit is uitzondering)

Open samenleving:
stijgen of dalen naar een andere 
sociale positie kan vlot

Slide 38 - Diapositive

2.3 Sociale mobiliteit p. 208
Soorten:
  • Horizontale mobiliteit: nieuwe sociale positie met zelfde SES (binnen zelfde laag) 
  • Verticale mobiliteit: nieuwe sociale positie die hiërarchisch niet gelijkwaardig is (andere SES, andere sociale laag)

Slide 39 - Diapositive

2.3 Sociale mobiliteit p. 208
Soorten:
  • Intragenerationele mobiliteit: nieuwe sociale positie binnen je eigen leven
  • Intergenerationele mobiliteit: sociale positie vergelijken met die van een andere generatie

Oef.18 p.208: vb'en?

Slide 40 - Diapositive