woordsoorten alles voor toets

Woordsoorten

lw, znw, ww, vz, bijv. nm, aanw. vnm, pers. vnm, bez. vnw
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Woordsoorten

lw, znw, ww, vz, bijv. nm, aanw. vnm, pers. vnm, bez. vnw

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel
Na deze les: 

- Heb je alle woordsoorten nog eens behandeld,  herhaald en geoefend. 

Slide 2 - Diapositive

Het schijnt dat de grote man een tas en een gsm gestolen heeft in de buurt van het park.

Deze zin bevat:
A
4 lidwoorden
B
5 lidwoorden
C
6 lidwoorden
D
7 lidwoorden

Slide 3 - Quiz

Lidwoorden
Drie lidwoorden:   de
                                     het
                                     een 
Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord:
                                     de auto
                                     het boek
                                     een opdracht

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Noem voorbeelden van voorzetsels:

Slide 7 - Carte mentale

... de kast en ... het schoolfeest

Slide 8 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
Wat is een bezittelijk voornaamwoord? Geeft aan dat iets van iemand is.


mijn
onze/ons
jouw
jullie
zijn
hun
haar
uw
zijn

Slide 9 - Diapositive

Persoonlijk / bezittelijk

Slide 10 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord 
Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets of iemand aan. Het zegt welk ding of persoon je bedoelt.
Je gebruikt het vaak in plaats van of vóór een zelfstandig naamwoord.

Slide 12 - Diapositive

zulke
dergelijke
zo'n 
dezelfde
hetzelfde
diegene 
die
deze
dit
dat 

Slide 13 - Diapositive

Dit is mijn zus.
'mijn' is een:
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quiz

Die telefoon van jou is zo mooi.

die = ?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quiz

De jongen wees naar haar.

haar = ?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quiz

Jullie proefwerken zijn nog niet nagekeken.

jullie = ?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bijvoeglijk voornaamwoord

Slide 17 - Quiz

Dat zou Ans aan jou kunnen geven.

dat = ?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quiz

Zij zag hem op straat.

Zij en hem = ?
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
aanwijzend vnw
D
bijvoeglijk vnw

Slide 19 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
lw
B
znw
C
vz
D
ww

Slide 20 - Quiz


Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
znw
B
ww
C
bijv. nw
D
vz

Slide 21 - Quiz


Gelukkig mag ik straks weer naar school.  
A
ww
B
znw
C
bijv. nw
D
vz

Slide 22 - Quiz

Hoeveel znw staan er in onderstaande zin?

In augustus gaan mijn oom en tante altijd naar Spanje.

Slide 23 - Question ouverte


De bakker heeft verschillende taarten gebakken.
A
znw
B
vz
C
bijv nw
D
ww

Slide 24 - Quiz


Vanochtend heb ik één boterham gegeten.
A
Lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 25 - Quiz

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Na de gymles op school kleden de leerlingen zich altijd snel om.

Slide 26 - Question ouverte

Hoeveel lidwoorden staan er in de zin?
De jongens kochten allemaal één ijsje.

Slide 27 - Question ouverte


Ik heb hele goede cijfers op mijn rapport!  
A
bijv. nw
B
vz
C
znw
D
ww

Slide 28 - Quiz

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in onderstaande zin?
Het grote lokaal was heel koud.

Slide 29 - Question ouverte

Op zaterdag slaapt mijn broer altijd heel lang uit.
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 30 - Quiz

Welke woordsoort is het lastigst?

Slide 31 - Carte mentale

Hoe beheers je de lesstof?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Sondage