lw, bvnw, ww, znw

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 25 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we deze les leren?
Lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord

Slide 2 - Diapositive

Lidwoord
We hebben er drie
De
Het
Een

Slide 3 - Diapositive

Lidwoord
Lidwoorden zet je voor een zelfstandig naamwoord.
Maar wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 4 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden
Mensen en planten
Dieren
Dingen
Namen

Slide 5 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden
Mensen en planten
Dieren
Dingen
Namen
Heel veel woorden zijn zelfstandige naamwoorden

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Kijk rond in het lokaal. Benoem zoveel mogelijke zelfstandige naamwoorden.

Slide 9 - Question ouverte

Het melkmeisje
Op de achtergrond zie je het melkmeisje van de schilder Johannes Vermeer. 

Slide 10 - Diapositive

Op de achtergrond zie je het melkmeisje van de schilder Johannes Vermeer.
Wat zijn de lidwoorden in deze zin?

Slide 11 - Question ouverte

Op de achtergrond zie je het melkmeisje van de schilder Johannes Vermeer.
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in deze zin?

Slide 12 - Question ouverte

Kenmerken zelfstandig naamwoord
1. Je kunt er die of dat voor zetten als het woord in het enkelvoud staat
2. je kunt er een verkleinwoord van maken
3. je kunt er meervoud van maken.

Slide 13 - Diapositive

Kenmerken zelfstandig naamwoord
1. Je kunt er die of dat voor zetten als het woord in het enkelvoud staat --> die telefoon
2. je kunt er een verkleinwoord van maken --> telefoontje
3. je kunt er meervoud van maken --> telefoontjes

Slide 14 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord.
Kijk naar het schilderij
De rok --> de blauwe rok 
De trui --> de gele trui 
De melk --> de verse melk 

Slide 15 - Diapositive

Telefoon
De nieuwe telefoon
De = lidwoord
nieuwe = bijvoeglijk naamwoord
Telefoon = zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Diapositive

Telefoon
De nieuwe en schone telefoon
De = lidwoord
nieuwe. schone = bijvoeglijk naamwoord
Telefoon = zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Diapositive

Telefoon
De nieuwe, schone en dure telefoon
De = lidwoord
nieuwe. schone, dure = bijvoeglijk naamwoord
Telefoon = zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Diapositive

Werkwoorden
Daar zijn we al mee aan de slag geweest dit jaar. 
Werkwoorden kun je namelijk in tijd veranderen.
Een werkwoord kan van vorm veranderen. Dit noem je vervoegen. Zoals: ik zing, hij zingt, wij zingen, ik zong, hij zong, wij zongen, wij hebben gezongen.

Slide 19 - Diapositive

HET is mij veel te koud!

HET = lidwoord
HET = geen lidwoord
A
lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 20 - Quiz

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 21 - Quiz

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de ,het, een
B
namen van: mensen, dieren, dingen, planten en eigen namen
C
bijvoeglijke naamwoorden
D
geen idee

Slide 22 - Quiz

Wat een zelfstandig naamwoord?
A
met
B
sprong
C
startblok
D
drie

Slide 23 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
de
B
hondjes
C
blaffen
D
altijd

Slide 24 - Quiz

zelfstandig naamwoord
A
mensen, planten, dieren, dingen
B
mensen, planten, dieren, lidwoorden
C
mensen en dieren
D
mensen, lidwoorden

Slide 25 - Quiz

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 26 - Quiz

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze

Slide 27 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord...
A
Geeft extra informatie over een werkwoord
B
Hoort altijd bij een werkwoord
C
Kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan
D
Vertelt wat een zelfstandig naamwoord doet of overkomt

Slide 28 - Quiz

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden.

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 29 - Quiz

Wat is een werkwoord? Een werkwoord duidt aan:
A
mens, dier of ding
B
handeling, gebeurtenis of toestand
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets doet

Slide 30 - Quiz

Wat zijn werkwoorden?
A
dansen, zingen, neuriën
B
de, het, een
C
dansje, liedje
D
knappe, leuke, gekke

Slide 31 - Quiz

Perron 2 - taalverzorging
B: opdracht 1,2,3,4,5
K: opdracht 1,2,3,4,7

Slide 32 - Diapositive