Klaar? Begin alvast aan paragraaf 5.14 in je (online) boek.
5.14 Betrekkelijk voornaamwoord
Startopdracht:
GRAMMATICA
Woordsoorten
timer
5:00
Bedenk een zin waarin je twee zinnen aan elkaar verbindt met een woord als “die” of “dat”?
Welk woord gebruik je en waarom?
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2
Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Bestudeer de theorie op blz. 232.
Beantwoord de startvraag.
Klaar? Begin alvast aan paragraaf 5.14 in je (online) boek.
5.14 Betrekkelijk voornaamwoord
Startopdracht:
GRAMMATICA
Woordsoorten
timer
5:00
Bedenk een zin waarin je twee zinnen aan elkaar verbindt met een woord als “die” of “dat”?
Welk woord gebruik je en waarom?
Slide 1 - Diapositive
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Lesdoelen.
2. Herhaling van de woordsoorten tot nu toe.
3. Uitleg 5.14: betrekkelijk voornaamwoord.
4. Huiswerkcheck tot nu toe.
5. Klassikale oefening.
6. Tijd voor huiswerk 5.14 (zelfstandig of in tweetallen).
7. Afsluiten
Slide 2 - Diapositive
Je kunt uitleggen wat een betrekkelijk voornaamwoord is.
Je kunt betrekkelijk voornaamwoorden in zinnen herkennen en gebruiken.
Lesdoelen
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.
Slide 5 - Diapositive
Bespreken:
Opdracht 3
blz. 229.
timer
2:00
Slide 6 - Diapositive
nos.nl
Slide 7 - Lien
'De bibliotheek is een symbool van eenheid, hoe beide landen verenigen.'
Splits de zinnen en benoem de werkwoordsoorten.
Slide 8 - Question ouverte
§14: Betrekkelijk voornaamwoord
blz. 232-233
Slide 9 - Diapositive
Betrekkelijk voornaamwoord
1. Met de jongen (bijv.bijzindie daar op dat bankje zit), heeft mijn zus verkering gehad.
2. Het alarm (bijv.bijzindat je op vrijwel elke wekker vindt), is een pieper of zoemer.
3. Hij is de politicus (bijv.bijzin op wie ik ga stemmen).
4. Er is niets (bijv.bijzinwat ik niet durf).
Slide 10 - Diapositive
Betrekkelijk voornaamwoord
De zinnen 1 tot en met 4 bevatten elk een bijvoeglijke bijzin. Een bijvoeglijke bijzin begint vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw). Zo’n betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een kern, een woord dat eerder genoemd is: het antecedent (in de voorbeeldzinnen onderstreept). De meest gebruikte betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie en wat.
Let op: woorden als waar, waarmee, waarover, waarvan, waar… zijn geen betrekkelijke voornaamwoorden, maar bijwoorden.
Slide 11 - Diapositive
Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden (zie zin 1), met dat naar het-woorden
(zie zin 2).
1. Met de jongendie daar op dat bankje zit, heeft mijn zus verkering gehad. (Want je zegt DE jongen).
2. Het alarmdat je op vrijwel elke wekker vindt, is een pieper of zoemer. (Want je zegt HET alarm.)
Let op: Als je die/dat kunt vervangen door deze of dit, is die/dat geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord.
Betrekkelijk voornaamwoord
die en dat
Slide 12 - Diapositive
Met een voorzetsel + wie verwijs je naar een persoon: door wie, voor wie enzovoort (dus niet met waar+voorzetsel: waarover, waarvoor enzovoort).
Dus: Syenne, van wie ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili.
Niet: *Syenne, waarvan ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili.
(* betekent: ongrammaticaal)
Betrekkelijk voornaamwoord
voorzetsel + wie
Slide 13 - Diapositive
Met het betrekkelijk voornaamwoord wat verwijs je naar:
Een overtreffende trap na ‘het’, die niet gevolgd wordt door een zelfstandig naamwoord:
– Het noorderlicht is het mooiste wat ik ooit heb gezien).
Woorden als alles, datgene, diegene, het enige, iets, niets, veel, weinig:
– Alles wat op de site staat, is uit voorraad leverbaar.
Een hele zin of een deel van een zin:
– Ridouan is een ijverige leerling, wat niet gezegd kan worden van Wesley.
Betrekkelijk voornaamwoord
wat
Slide 14 - Diapositive
Persoonlijk voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord
Dat is alles, wat ik wilde zeggen.
Zij gaan naar hen.
Niemand praat met Piet.
Slide 15 - Question de remorquage
Betrekkelijk voornaamwoord
Sleep de kenmerken en de zinnen waarin het betrekkelijk voornaamwoord ontbreekt, naar het juiste woord.
die
dat
wat
Dit betrekkelijk voornaamwoord gebruik je bij de-woorden (mannelijke en vrouwelijke woorden)
Dit betrekkelijk voornaamwoord gebruik je bij het-woorden (onzijdige woorden)
Het boek van mijn docent, [...] ik mocht lenen, heb ik uit.
De burgemeester van dat dorp, [...] al lang ziek is, wil ermee stoppen.
Dit betrekk.vnw gebruik je: a) als het betrekking heeft op onbepaald vnw, bij overtreffende trap, bij een hele zin.
Slide 16 - Question de remorquage
Aanwijzend voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
De voetballer die bij Ajax speelt.
Deze jas is van mij.
Dat hondje is lief.
Een meisje dat ik ken.
Slide 17 - Question de remorquage
Sleep de woorden naar het juiste vakje.
aanwijzend voornaamwoord
persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
betrekkelijk voornaamwoord
Heeft
zij
die
posters
gezien
die
in
mijn
kamer
hangen?
Slide 18 - Question de remorquage
Slide 19 - Vidéo
wijzeroverdebasisschool.nl
Slide 20 - Lien
Uitlegfilmpje!
Slide 21 - Diapositive
Oefenen
Wat?
5.14 Betrekkelijk voornaamwoord.
Havo: Maak opdracht 1 t/m 5 op blz. 232-233.
Vwo: Maak opdracht 1 t/m 3 op blz. 232-233.
Hoe?
Keuze: zelfstandig of in tweetallen.
Hulp
De 4 B's, vraagteken en de theorie in LessonUp.
Tijd
Timer.
Klaar?
Maak alvast een begin aan 5.16 (Mixopdrachten) of herhaal paragraaf 5.2, 5,4, 5,6, 5,8, 5.10, 5.12 of 5.14.