Week 2 voorbereiding op CP Ne A2

BESPREKING CP -toets
1) Ik geef jullie een paar minuten de tijd om even naar de toets te kijken en gesprekjes af te ronden, zodra de toets is uitgedeeld.

2)Ik neem elke vraag even kort door. Het is fijn als jullie daarbij goed luisteren en niet er doorheen praten, zodat ik niet straks allemaal vragen krijg die tijdens de bespreking al beantwoord zijn.

3)Tijdens de bespreking ga ik NIET in discussie over individuele toetsen - daar krijg je straks nog tijd voor. Zet een uitroepteken bij je antwoord!

4)Kijk niet alleen kritisch naar mijn nakijkwerk, maak eigen analyse!




timer
3:00
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

BESPREKING CP -toets
1) Ik geef jullie een paar minuten de tijd om even naar de toets te kijken en gesprekjes af te ronden, zodra de toets is uitgedeeld.

2)Ik neem elke vraag even kort door. Het is fijn als jullie daarbij goed luisteren en niet er doorheen praten, zodat ik niet straks allemaal vragen krijg die tijdens de bespreking al beantwoord zijn.

3)Tijdens de bespreking ga ik NIET in discussie over individuele toetsen - daar krijg je straks nog tijd voor. Zet een uitroepteken bij je antwoord!

4)Kijk niet alleen kritisch naar mijn nakijkwerk, maak eigen analyse!




timer
3:00

Slide 1 - Diapositive

ILLUSTRATIES
Vaak staan er illustraties (plaatjes) bij een tekst, zoals foto's, tekeningen, schema's, kaartjes en tabellen.

Doelen:
  • de tekst verfraaien
  • de aandacht trekken
  • informatie uit de tekst verduidelijken
  • informatie uit de tekst aanvullen

Slide 2 - Diapositive

WEEK 2 en 3
dinsdag 9/1:
herhaling theorie leesvaardigheid
Meer dan lezen § 2
woensdag 10/1:
Reader fictie: Stijl en beoordeling + boek lezen
vrijdag 12/1:
Meer dan lezen § 3
dinsdag 16/1:
Meer dan lezen § 4
woensdag 17/1:
Literatuur 2e schrijfopdracht deadline 31/1

Slide 3 - Diapositive

Leesdoelen en leesmanieren
Leesdoel                                                        Leesmanier

Informatie zoeken -------------------------------> Zoekend lezen
Eerste indruk van een tekst krijgen -------> Verkennend lezen
Hoofdzaken uit tekst halen -------------------> Globaal lezen
Tekst begrijpen -----------------------------------> Precies lezen
Tekst leren -----------------------------------------> Studerend lezen
Tekst beoordelen --------------------------------> Kritisch lezen

Slide 4 - Diapositive

Het onderwerp van een tekst
  • Iedere tekst gaat ergens over.
  • Als je het onderwerp van een tekst wilt weten, stel je jezelf de vraag: Waar gaat deze tekst over?
  • Het onderwerp schrijf je zo kort en precies mogelijk op. 
  • Je antwoord bestaat uit één of enkele woorden (LET OP: geen hele zin met werkwoorden)

Slide 5 - Diapositive

Zo vind je het onderwerp van een tekst:
- kijk naar de titel
- kijk naar de illustraties (plaatjes)
- kijk naar eventuele tussenkopjes
- let op anders gedrukte woorden
- lees de eerste alinea

Als je dit doet, dan gebruik je de strategie: oriënterend lezen

Daarna schrijf je in 1 (of enkele) woord(en) op waar de tekst over gaat!

Slide 6 - Diapositive

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een volledige zin die samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.


De hoofdgedachte vind je vaak in de inleiding of het slot van een tekst. Soms staat de hoofdgedachte letterlijk in de tekst, soms moet je de hoofdgedachte zelf samenstellen.

Hiervoor lees je de tekst globaal of precies door!

Slide 7 - Diapositive

Een tekst bestaat vaak uit drie delen

Inleiding - middenstuk - slot


Slide 8 - Diapositive

Inleiding
  • Hierin wordt duidelijk wat het onderwerp van een tekst is.
  • Je vindt hier vaak een voorbeeld, een grappig verhaaltje (anekdote).
  • De lezer wordt nieuwsgierig gemaakt naar de rest van de tekst.
  • Kan uit meerdere alinea's bestaan.

Slide 9 - Diapositive

KERN

In het middenstuk staat de meeste informatie (kern).

Er worden verschillende aspecten van het onderwerp besproken. Dit noem je: deelonderwerpen (tussenkopjes).

Slide 10 - Diapositive

Hoe vind je deelonderwerpen?
Je leest de tekst globaal.
Dit betekent: de eerste en laatste zin van alle alinea's lezen.

Als je iets wilt opzoeken, ga je zoekend lezen. 
Let dan op: tussenkopjes, anders gedrukte woorden, opvallende tekens.

Slide 11 - Diapositive

Slot
  • Het laatste deel van een tekst.
  • Je vindt hier een conclusie of samenvatting.
  • Er wordt naar de toekomst gekeken.
  • Er wordt aangehaakt bij de inleiding.

Slide 12 - Diapositive

Hoofdzaken en bijzaken
De belangrijkste zaken in een tekst noem je hoofdzaken. Deze hoofdzaken vind je vaak op vaste plekken in de tekst zoals de inleiding en het slot van de tekst. 

Minder belangrijke zaken als uitleg, toelichting en voorbeelden noem je bijzaken.

Slide 13 - Diapositive

Kernzinnen in een alinea
Kernzinnen geven de belangrijkste informatie van een alinea aan. De kernzin is MEESTAL de eerste, de tweede of de laatste zin van een alinea. 

De kernzin werk je uit in de rest van de alinea. Uitwerkingen van een kernzin kunnen onder andere bestaan uit:
- een voorbeeld
- nadere uitleg of toelichting
- argumentatie

Slide 14 - Diapositive

TEKSTVERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Dat noem je een tekstverband.

Je kunt een tekstverband vaak herkennen aan signaalwoorden.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive



Waarom iemand iets doet
Reden-besluit = invloed

Omdat het regent (reden), trek ik mijn regenpak aan (besluit).




Waardoor iets gebeurt
Oorzaak-gevolg = geen invloed

Door de hevige regenval (oorzaak) was een deel van de weg afgesloten (gevolg).

Redengevend verband
Oorzakelijk verband

Slide 17 - Diapositive



SLOTSOM = het besluit dat je neemt op basis van alle informatie die je eerder gelezen of gehoord hebt.


Als A waar is dan is B niet waar..
A is waar.
Dus B is niet waar.




SAMENVATTING = herhaling van de belangrijkste informatie uit een tekst. Bevat géén nieuwe informatie!

"Het bestuur wil de speler schorsen. De spelersraad vindt dit overdreven en denkt dat een waarschuwing voldoende is. Kortom, het is nog onduidelijk hoe dit gaat aflopen."


concluderend verband
samenvattend verband

Slide 18 - Diapositive

tegenstellend verband
toegevend verband
Tegenstelling, zwart-wit, voor- en nadelen etc.

een avontuurlijk mens
een saaie huismus
de andere kant van de zaak belichten

ben doodmoe
toch de hele dag met de kids naar de Efteling

Slide 19 - Diapositive

Tekstdoelen
  • Elke tekst wordt geschreven met een reden.
  • De schrijver wil iets bereiken --> heeft een doel.
  • Dit noemen we een tekstdoel (of schrijfdoel).
  • Bij een tekstdoel hoort een tekstvorm.

Slide 20 - Diapositive

Tekstdoelen en -soorten

Slide 21 - Diapositive

FEITEN/MENINGEN/ARGUMENTEN
 Feit: iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Mening/standpunt: wat iemand van iets vindt.
Argument: uitleg waarom iemand iets vindt. (let hierbij op signaalwoorden: want, immers, namelijk, omdat

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive



Een argument is informatie waarmee de schrijver wil bewijzen dat hij gelijk heeft, dat zijn mening/standpunt juist is.


NB: Een argument kan zowel een feit
zijn als een mening.

Slide 25 - Diapositive

ILLUSTRATIES
Vaak staan er illustraties (plaatjes) bij een tekst, zoals foto's, tekeningen, schema's, kaartjes en tabellen.

Doelen:
  • de tekst verfraaien
  • de aandacht trekken
  • informatie uit de tekst verduidelijken
  • informatie uit de tekst aanvullen

Slide 26 - Diapositive

TAALTEKEN
LET OP!: Bij sommige vragen staat het taalteken. Als je dit teken ziet, houd je bij het beantwoorden van de vraag rekening met de volgende punten:

1. Begin de zin met een hoofdletter en eindig de zin met een punt.
2. Herhaal de vraag in je antwoord. Zo weet je zeker dat je antwoord geeft op de vraag en niet op iets anders.
3. Zorg dat het aantal punten in een antwoord overeenkomt met het aantal punten in de vraag. Zo hoort bij een vraag met twee punten een antwoord met minimaal twee denkstappen.
4. Wees zo concreet mogelijk. Mijd formuleringen als: ‘Dan gebeurt er iets’. Gebruik alleen verwijswoorden wanneer duidelijk is waarnaar ze verwijzen.
5. Lees je antwoord over. Check of je echt antwoord geeft op de vraag en of je de juiste signaalwoorden (‘omdat’, ‘doordat’, ‘zodat’, etc.) gebruikt.






Slide 27 - Diapositive

DINSDAG 9/1
MEER DAN LEZEN  § 2
OPDRACHT 7 EN 8 blz. 14-16
(7.16: alleen mening + argum.)
Let op: 15 min. stiltetijd
Daarna eventueel zacht fluisterend overleggen met de BUUR...
timer
15:00

Slide 28 - Diapositive

VRIJDAG 12/1
*PAK JE BOEKEN!: huiswerk nakijken  § 2 opdr. 7 en 8, blz. 14-16

*MEER DAN LEZEN  § 3
OPDRACHT 6 EN 9 blz. 22-24

Let op: 15 min. stiltetijd
Daarna eventueel zacht fluisterend overleggen met de BUUR...
timer
15:00

Slide 29 - Diapositive

DINSDAG 16/1
*PAK JE BOEKEN!: huiswerk nakijken § 3 opdr. 6 en 9, blz. 22-24

*MEER DAN LEZEN  § 4
OPDRACHT 7 EN 8 blz. 29-31
Let op: 15 min. stiltetijd
Daarna eventueel zacht fluisterend overleggen met de BUUR...
Antw. op magister in bijlage vandaag
timer
15:00

Slide 30 - Diapositive

DINSDAG 16/1
TIPS VOOR DE TOETS:

1)kijk of je signaalwoordjes aan de verschillende zinsverbanden kunt koppelen
bv Kortom (=concluderend/samenvattend)

2)neem een marker mee naar de toets

3)lees tekst eerst oriënterend/globaal voordat je aan de vragen begint

timer
15:00

Slide 31 - Diapositive

LITERATUURUUR
Werk aan je 2e schrijfopdracht of lees je boek uit...
Gebruik reader fictie (elo) en lesson ups met uitleg.
Let op: deadline is 31 januari via magister.

Slide 32 - Diapositive