Kapitel 4 Tiere regelmatige werkwoorden vervoegen 13 mei

lich Willkommen!
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

lich Willkommen!

Slide 1 - Diapositive

Programma
  • Start
  • Terugkoppeling vorige les(sen) + voorkennis
  • 10 minuten spazieren t/m schlimm D-N blz 136 na afloop overhoring. 
  • Huiswerk bespreken 
  • herhaling uitleg grammatica regelmatige werkwoorden vervoegen. 
  • Oefening LessonUp
  • Aan de slag met je huiswerk

Slide 2 - Diapositive

Lernziele:
Klassikale leerdoelen:
- Ik ken de woordjes de spazieren t/m schlimm uit de Lernliste.
- Ik kan regelmatige werkwoorden vervoegen in het Duits. 




Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Maak de stam van de werkwoorden kaufen, wohnen en wandern

Slide 5 - Carte mentale

Slide 6 - Diapositive

Wortschatz
Wat? Leren woordjes Niederländisch-Deutsch spazieren t/m schlimm (Seite 137) 
Hoe? Je gaat zelfstandig en in stilte de woorden doornemen.
Hulp? Leg je kaart op groen, dan kom ik je helpen. 
Tijd? 10 minuten 
Uitkomst? We gaan klassikaal de woorden overhoren met het namenwiel. 
Klaar? Je kunt jezelf overhoren door de vertalingen met een papiertje af te dekken en proberen de Duitse vertalingen op te schrijven. 

Slide 7 - Diapositive

Hausaufgaben 18, 19, 20 und 22 (Seite 118-121)

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Wat is de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
de ik vorm
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord -n
D
het hele werkwoord -en

Slide 10 - Quiz

Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 

Slide 11 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 12 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: kaufen, stam: kauf
ich kauf e
du kauf st
er/sie es kauf t
wir kauf en
ihr kauf t
sie kauf en
Sie kauf en


Slide 13 - Diapositive

Vul in:
ich + stam + ...
du + stam + ...
er/sie/es, wir, ihr , sie/Sie

Slide 14 - Question ouverte

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 15 - Quiz

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 16 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen)
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 17 - Quiz


Die Kinder (kommen)
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 18 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Er (kennen) das Kind
A
kenne
B
kennt
C
kennen
D
kennst

Slide 19 - Quiz

Du (wandern)
A
Wandere
B
Wandernst
C
Wandern
D
Wanderst

Slide 20 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Sie (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 21 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (trinken) ein Wasser, das mir schmeckt
A
trinkst
B
trinkt
C
trinke
D
trinken

Slide 22 - Quiz

Regelmatige werkwoorden: voltooid deelwoord
ge + stam + t                                   wohnen 

                                                       stam = wohn

                                                   wohnen - gewohnt

Uitzondering: - ieren
trainiert

Slide 23 - Diapositive

Maak het voltooid deelwoord van kaufen
A
Ich habe gekaufd
B
Ich habe gekauf
C
Ich habe gekauft
D
Ich habe gekaufen

Slide 24 - Quiz

Vervoeg het werkwoord wohnen
(onder elkaar) ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie, ich habe (gewoond)

Slide 25 - Question ouverte

Lernziele:
Klassikale leerdoelen:
- Ik ken de woordjes de spazieren t/m schlimm uit de Lernliste.
- Ik kan regelmatige werkwoorden vervoegen in het Duits. 




Slide 26 - Diapositive

In hoeverre heb jij de Lernziele vandaag behaald?
A
Ja, helemaal.
B
Ja, de meeste wel.
C
Nee, maar wel bijna.
D
Nee, helemaal niet.

Slide 27 - Quiz

E-Grammatik Aufgaben
Wat? Je gaat de E Grammatik opdrachten 18 t/m 29 maken blz 118
Hoe? Je mag in tweetallen samenwerken. Let op je volume, je bent alleen verstaanbaar in je tweetal. 
Hulp? Bij vragen leg je je kaart op groen. Hulpmiddelen zijn de groene uitlegschema's 
Tijd? Tot 11:05/ 13:05 
Uitkomst? We bespreken  2 opdrachten. 
Klaar? Leg je kaart op groen, zodat ik je uitkomst kan bekijken. Daarna mag een onderdeel van Slimstampen kiezen of met de PO verderwerken

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive