4HV - H4 - Zouten: §4.4 neerslagreacties en rekenen aan zoutoplossingen

H4: ZOUTEN 
§4.4 
neerslagreacties 
en 
rekenen aan zoutoplossingen
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

H4: ZOUTEN 
§4.4 
neerslagreacties 
en 
rekenen aan zoutoplossingen

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen:
  • Je kunt de vorming van een neerslag herkennen
  • Je kunt een neerslagreactie opstellen
  • Je kunt de concentratie van een zoutoplossing beschrijven en noteren
  • Je kunt de concentratie van een zoutoplossing berekenen
  • Je kunt rekenen met verdunningen

Slide 2 - Diapositive

Neerslagreacties

Slide 3 - Diapositive

2 zoutoplossingen mengen
Als je 2 zoutoplossingen mengt, kunnen er 2 dingen gebeuren: 
  • Het blijft een heldere oplossing: alle ionen blijven in oplossing
  • Het wordt een troebele suspensie: 2 soorten ionen reageren met elkaar en worden een slecht oplosbaar zout. Dit heet een neerslag

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Binas 45A

Slide 6 - Diapositive

Let op! dit is geen indampvergelijking. Het lijkt er wel op!

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Uit hoofdstuk 2
Rekenschema :


Waarbij                    =>  dichtheid                                (Binas 10, 11, 12)
                        M        =>  molaire massa                     (Binas 98,99) (in u of g.mol-1)
                        N         =>  getal van Avogadro           (Binas 7), ongeveer 6,022·1023
                        n          =>  hoeveelheid stof in mol (Binas 3)                            
                 formules =>                                                    (Binas 37G)  Let op de eenheden

Slide 10 - Diapositive

Uit hoofdstuk 2

Slide 11 - Diapositive

Wat is de juiste formule voor het berekenen van het aantal mol?

(20 s)
A
B
C

Slide 12 - Quiz

Welke omrekening is juist?

(20 s)
A
B
C
D

Slide 13 - Quiz

concentratie/ molariteit
Concentratie (symbool c) van een stof in een oplossing is de hoeveelheid stof (meestal gram) per volume eenheid (meestal Liter) van de oplossing.
c = m : V
(let op: volume van de oplossing, niet de opgeloste stof)

Molariteit (weergegeven door de stof tussen vierkante haakjes te zetten) is de concentratie in mol per Liter:  [X] = n : V     eenheid: mol · L-1 of M (molair) 
(let op: V is volume van de oplossing, niet de van opgeloste stof)

Slide 14 - Diapositive

concentratie/ molariteit
Voorbeeld:   We lossen 6,0 gram calciumchloride op in water.
                            Er ontstaat een oplossing met een volume van 500 mL.
        a.    Bereken het aantal mol opgeloste calciumchloride.
        b.    Bereken de molariteit van de ionconcentraties.

        a.    m = 6,0 gram calciumchloride: CaCl2
                M = 110,98 g · mol -1
                n = m : M = 6,0 : 110,98 = 0,054 mol

Slide 15 - Diapositive

Voorbeeld: We lossen 6,0 gram calciumchloride op in water.
Er ontstaat een oplossing met een volume van 500 mL.
        a.     6,0 gram calciumchloride  = 0,054 mol   
        b.     Bereken de molariteit van de ionconcentraties.
        b.    oplossen:                CaCl2 (s)   ->    Ca2+ (aq) + 2 Cl- (aq)
                molverhouding:          1                       1                        2
                aantal mol              0,054 mol      0,054 mol        0,11 mol
                [Ca 2+ ] = 0,054 : 0,500 L = 0,11 mol · L-1   = 0,11 M (molair) 
                [Cl -]    = 0,11 : 0,500 L = 0,22 mol · L-1  = 0,22 M (molair)            

Slide 16 - Diapositive

concentratie/ molariteit

Slide 17 - Diapositive

We lossen 3,0 mol natriumchloride op in water. Het volume wordt 500 mL.
Hoeveel mol natriumionen heb je in de oplossing?
(30 s)
A
1,5 mol
B
3,0 mol
C
4,5 mol
D
6,0 mol

Slide 18 - Quiz

concentratie/ molariteit
oplosvergelijking:      NaCl (s) -> Na+ (aq)  +   Cl- (aq)
molverhouding:                1            :      1               :      1
dus:                                    3,0 mol        3,0 mol        3,0 mol  

Slide 19 - Diapositive

We lossen 3,0 mol natriumchloride op in water. Het volume wordt 500 mL.
Wat is de molariteit van natriumionen in de oplossing? (30 s)
A
0,75 mol/L
B
1,5 mol/L
C
3,0 mol/L
D
6.0 mol/L

Slide 20 - Quiz

concentratie/ molariteit
oplosvergelijking:      NaCl (s) -> Na+ (aq)  +   Cl- (aq)
molverhouding:                1            :      1               :      1
dus:                                    3,0 mol        3,0 mol        3,0 mol  

                                       [Na+ ] = n : V opl = 3,0 : 0500 L = 6,0 mol/L

Slide 21 - Diapositive

We lossen 1,0 mol aluminiumsulfaat op in water tot een oplossing van 2 L .
Hoeveel mol aluminiumionen heb je in de oplossing? (45 s)
A
0,50 mol
B
1,0 mol
C
2,0 mol
D
3,0 mol

Slide 22 - Quiz

concentratie/ molariteit
oplosvergelijking:  Al2(SO4)3 (s) -> 2 Al 3+ (aq)  +   3 SO4 2- (aq)
molverhouding:              1        :                    2           :                3
dus:                                     1,0 mol               2,0 mol                  3,0 mol  


Slide 23 - Diapositive

We lossen 1,0 mol aluminiumsulfaat op in water tot een opl. van 2 L . Dus 2,0 mol aluminiumionen in de oplossing. Wat is de molariteit van de aluminiumionen in de oplossing? (45 s)
A
0,5 mol/L
B
1,0 mol/L
C
2,0 mol/L
D
6.0 mol/L

Slide 24 - Quiz

concentratie/ molariteit
oplosvergelijking:  Al2(SO4)3 (s) -> 2 Al 3+ (aq)  +   3 SO4 2- (aq)
molverhouding:              1        :                    2           :                3
dus:                                     1,0 mol               2,0 mol                  3,0 mol

                        [Al3+ ] = n : V opl = 2,0 : 2,0  L = 1,0 mol/L


Slide 25 - Diapositive

Verdunningsfactor
Voor practica maken we vaak gebruik van geconcentreerde oplossingen.    
Deze worden dan eerst verdund.
Door aan bijvoorbeeld 1 mL vloeistof 9 mL water toe te voegen, krijg je een totaalvolume van 10 mL.
De verdunningsfactor = V eind : V begin = 10 : 1 = 10
De oplossing is dus 10 keer verdund.
Verdunningsfactor kun je ook bereken met concentraties:
verdunningsfactor = c begin : c eind

Slide 26 - Diapositive

Een liter vloeistof heeft met hierin opgelost natriumchloride heeft een molariteit van 3,0 M.
Wat is de molariteit van 100 mL van deze vloeistof?
(30 s)
A
0,030 M
B
0,30 M
C
3,0 M
D
300 M

Slide 27 - Quiz

2,0 mL vloeistof met een molariteit van 0,50 mol/L opgelost natriumchloride wordt verdund door 8,0 ml water toe te voegen.
Wat is de verdunningsfactor? (30 s)
A
0,5
B
2
C
4
D
5

Slide 28 - Quiz

Verdunningsfactor
Beginvolume = 2,0 mL
Eindvolume = 2,0 + 8,0 = 10,0 mL

De verdunningsfactor = V eind : V begin = 10 : 2 = 5,0
De oplossing is dus 5,0 keer verdund.


Slide 29 - Diapositive

2,0 mL vloeistof met een molariteit van 0,50 mol/L (M) opgelost natriumchloride wordt verdund door 8,0 ml water toe te voegen. Dus 5,0 x verdund.
Wat is molariteit van de tweede oplossing? (40 s)






We hebben 2,0 mL natriumclhorideoplossing. De molariteit is 0,1 M
dit wordt aangevuld to dit aan tot een totale hoeveelheid ? (30 s)
A
0,050 M
B
0,10 M
C
2,0 M
D
2,5 M

Slide 30 - Quiz

Verdunningsfactor
verdunningsfactor = cbegin : ceind  
ceind = cbegin : verdunningsfactor
verdunningsfactor = 5,0
c begin = 0,50 M
c eind = 0,50 : 5,0 = 0,10 M

volume 5x zo groot dus  5,0 x verdund. Per Liter (of mL) zit er 5,0 x zo weinig in.

Slide 31 - Diapositive

Leerdoelen:
  • Je kunt de concentratie van een zoutoplossing beschrijven en noteren
  • Je kunt de concentratie van een zoutoplossing berekenen
  • Je kunt rekenen met verdunningen
  • En met de gegeven uitleg voorafgaand aan deze LessonUp-les:     
            neerslagreacties kunnen opstellen

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Vidéo

Slide 34 - Vidéo

.

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive