Onderdeel B. Historische Vaardigheden

Historische vaardigheden
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Historische vaardigheden

Slide 1 - Diapositive

B1. Chronologie

Slide 2 - Diapositive

Chronologie 
Bij chronologie zetten we gebeurtenissen op volgorde van tijd. 
Dit kan met behulp van een tijdbalk. 

Slide 3 - Diapositive

Chronologie
  • Chronologie = tijdrekening
  • Historici maken een indeling in tijd, zodat je kunt nagaan welke feiten vóór, tegelijkertijd of ná elkaar gebeurd zijn. 
  • Chronologie = altijd achteraf!!

Slide 4 - Diapositive

Jaartelling
  • Handig om de tijd te ordenen.

  • Belangrijke gebeurtenis vaak als begin en einde.

  • Er zijn verschillende jaartellingen.

Slide 5 - Diapositive

Begin Jaartelling
Christendom: jaar 1, bij geboorte van Christus 
Islam: jaar 622, met profeet Mohammed (1436) 
Jodendom: 3761 voor Christus

Slide 6 - Diapositive

De Tien tijdvakken
Er valt veel te vertellen over de geschiedenis. Om het overzichtelijk te maken hebben we het ingedeeld in 10 tijdvakken.

Chronologische volgorde

Slide 7 - Diapositive

De geschiedenis indelen in perioden
  • Prehistorie (tot +- 3000 v. Christus)
  • Oudheid (3000 v. Chr tot 500 na Christus)
  • Middeleeuwen (500 - 1500)
  • Vroegmoderne tijd (1500 - 1800)
  • Moderne tijd (1800 - nu)
  • (Soms 'eigentijdse tijd' vanaf 1945)

Slide 8 - Diapositive

Andere indeling
Je hebt nu gezien dat je de geschiedenis kan verdelen in 10 tijdvakken en 5 perioden. Maar je kan de geschiedenis ook indelen op samenlevingen:
  1. Samenleving van jagers en verzamelaars
  2. Landbouwsamenleving
  3. Landbouwstedelijke samenleving
  4. Industriële samenleving
  5. Informatiesamenleving

Slide 9 - Diapositive

Elk examen begint met een chronologie vraag over alle tijdvakken.
  • kijk altijd naar kenmerken van het tijdvak en woorden/begrippen die daarop duiden.
  • vroegste en laatste eerst!


Chronologie vraag

Slide 10 - Diapositive

B.2 Continuïteit en verandering

Slide 11 - Diapositive

Verandering en continuïteit
Een verandering is het tegenovergestelde van een continuïteit

Verandering: iets wordt anders dan het was
Continuïteit: iets wat een lange tijd hetzelfde blijft

Slide 12 - Diapositive

Het is niet zo dat het verandering of continuïteit is. 

Het is vrijwel altijd zo dat er zowel verandering als continuïteit is. 


Voorbeeld: Je gaat nog steeds naar het Peellandcollege (continuïteit), maar je zit nu in het vierde leerjaar (verandering).

Slide 13 - Diapositive

Redenen van verandering
  • Revoluties en oorlogen
  • Uitvindingen
  • Generaties

Slide 14 - Diapositive

Sporen van het verleden
Immateriële sporen: gewoonten, overtuigingen, waarden en normen die door worden gegeven. Voorbeeld: tradities, taal, geloof
Materiële sporen: overblijfselen uit het verleden; primaire bronnen. Voorbeeld: producten, gebouwen, kunst.

Slide 15 - Diapositive

Taal
Generieke begrippen: begrippen met algemeen dezelfde betekenis en die vaker voorkomen in de geschiedenis.
Unieke begrippen: begrippen die maar één keer in de geschiedenis voorkomen, horen bij een bepaalde tijd of volk

Slide 16 - Diapositive

Groen= Continuiteit           Rood = Verandering

Slide 17 - Diapositive

Interpretatie van verandering en continuïteit 
Geschiedenis is onderhevig aan hoe je er tegenaan kijkt (interpretatie).
Zo ook of verandering of een continuering van de geschiedenis.
Waar wordt de nadruk op gelegd?

Voorbeelden?

Slide 18 - Diapositive

B3. Verklaring, toeval en onvoorspelbaarheid

Slide 19 - Diapositive

Multicausaliteit 
Oorzaak
Historisch evenement
Oorzaak
Oorzaak
Oorzaak
Gevolg
Oorzaak
Gevolg
Gevolg
Gevolg
Gevolg

Slide 20 - Diapositive

Oorzaken
 Een gebeurtenis kan meerdere oorzaken hebben
dat noemen we multicausaliteit
Meestal is één daarvan de directe oorzaak / aanleiding

Indirecte oorzaak. Een indirecte oorzaak is een oorzaak die wel van invloed is geweest maar die de ontwikkeling of gebeurtenis niet gestart heeft. 

- Directe oorzaak of aanleidingEen directe oorzaak is de oorzaak die de ontwikkeling of gebeurtenis in gang heeft gezet. 



Slide 21 - Diapositive

Multicausaliteit 
Oorzaak
Historisch evenement
Oorzaak
Oorzaak
Oorzaak
Gevolg
Oorzaak
Gevolg
Gevolg
Gevolg
Gevolg

Slide 22 - Diapositive

Gevolgen

Een oorzaak kan bedoelde en onbedoelde gevolgen hebben

Bedoeld gevolg: Een gevolg dat de bedoeling was van de oorzaak
Onbedoeld gevolg:  Een gevolg dat niet de bedoeling was van de oorzaak. zonder opzet, per ongeluk. 

Slide 23 - Diapositive

(in)directe gevolgen

Oorzaak en gevolg.
Veel gevolgen zijn direct, maar ze kunnen ook indirect zijn.

Direct gevolg : rechtstreeks zonder dat er iets tussen zit, geen tussenstap
Indirect gevolg: wat langs een omweg gaat, wel een tussenstap

Slide 24 - Diapositive

Gebeurtenis:
Je krijgt een penalty
Direct gevolg:
Je maakt een goal

Indirect gevolg:
Je wint de wedstrijd

Slide 25 - Diapositive

B4. Waarden en oordelen

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Waarden en oordelen in de geschiedenis
- Helpt oordelen om de situatie van toen beter te begrijpen?
- Waarden en normen
- Goedpraten van de geschiedenis?
- Vaardigheid: waarden van toen en nu 
naast elkaar zetten!
- Anachronistisch oordelen voorkomen. 
1. welke vroegere waarden en normen kunnen bepaald gedrag of een gebeurtenis verklaren? 
2. Waren er in die tijd ook al mensen die het er niet mee eens waren? 
3. Wat zijn mijn eigen waarden en normen op dit terrein? 
4. Vergelijking van waarden toen en nu.

Slide 28 - Diapositive

Anachronistisch oordelen
- Anachronistisch: rechtstreeks oordelen vanuit eigen (hedendaagse) normen en waarden. 
- Geen rekening gehouden met verschil tussen tijden en culturen. 
Examen: 
...bij moreel oordelen over het verleden - door een ander - het anachronistisch toepassen van het kader van waarden en normen - van die ander - op het verleden herkennen. 

Slide 29 - Diapositive

Standplaatsgebondenheid
Standplaatsgebondenheid betekent dat ieders denken en handelen bepaald wordt door de positie die zij of hij inneemt ten opzichte van anderen en door zijn persoonlijke ervaringen

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Vidéo

Bron en vraagstelling
1. Vragen en bronnen
2. Betrouwbaarheid(?)
3. Representativiteit
4. Reconstructie van het verleden

Slide 32 - Diapositive

Soorten bronnen
Bronnen zijn bewijsmateriaal voor het verleden, daarbij maken we onderscheid tussen verschillende bronnen:
- Geschreven of ongeschreven
- Primaire of secundaire 
- Bewuste of onbewuste

Slide 33 - Diapositive

Betrouwbaarheid
4 kenmerken op betrouwbaarheid te toetsen:
- Auteur; wie schrijft of maakt de bron?
- Tijd; wanneer is de bron gemaakt?
- Inhoud of informatie; hoeveel informatie had de auteur?
- Doel; wat wil de auteur bereiken?

Slide 34 - Diapositive

Representativeit
Uitleg van het begrip: geeft de bron genoeg informatie die geldt voor de meerderheid van de bevolking in die tijd?

Kan nooit beantwoordt worden met maar één bron, want je hebt meer informatie nodig, dus meerdere bronnen.

Slide 35 - Diapositive

In deze bron staan
feiten/meningen
A
feiten
B
meningen

Slide 36 - Quiz

1 De smartphone is onmisbaar= feit/mening?
2 Heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone = feit / mening?
A
1 feit/ 2 feit
B
1 feit/ 2 mening
C
1 mening / 2 feit
D
1 mening/ 2 mening

Slide 37 - Quiz

Feit, mening of vooroordeel?

Vandaag is het donderdag.
A
Feit
B
Mening

Slide 38 - Quiz

Reconstructie van het verleden
Geschiedenis is geen verleden.
Geschiedenis is per definitie een interpretatie van het verleden.
- Beelden van het verleden (foto's, fils, posters etc.)
- Teksten uit het verleden
- Geschiedenis wordt, altijd, bekeken vanuit eigen perspectief

Slide 39 - Diapositive

Huiswerk deze week

Maandag het 7e uur moet het af zijn (4 november)
B.5 Bron & vraagstelling
- Lees de tekst van B.5 (blz. 40-43)
- Maak opdracht 1 t/m 6 (blz. 26) in je schrift.
- Maak de opdrachten bij één van de twee onderwerpen op blz. 26 (Oorkonde Dordrecht / Slag om de Afsluitdijk) in je schrift.

B.6 Interpretaties
- Lees de tekst van B.6 (blz. 44-47)
- Maak opdracht 1 t/m 6 (blz. 28) in je schrift.

B.7 Taal
- Lees de tekst van B.7 (blz. 48-51)
- Maak opdracht 1 t/m 6 (blz. 30) in je schrift.

Slide 40 - Diapositive

B.6 Interpretaties

Slide 41 - Diapositive

Standplaatsgebondenheid
  • Schrijvers kunnen subjectief of objectief zijn
  • De mening van iemand kan beïnvloed worden door standplaatsgebondenheid 

Slide 42 - Diapositive

Standplaatsgebondenheid
Standplaatsgebondenheid: Jouw achtergrond bepaald veelal jouw mening bij gebeurtenissen.

Slide 43 - Diapositive

Standplaatsgebondenheid

Slide 44 - Diapositive

Standplaatsgebondenheid

Slide 45 - Diapositive

B.7 Taal

Slide 46 - Diapositive

Vaktaal van geschiedenis
Geschiedenis wordt vaak geschreven op een specifieke manier met woorden die je vaak alleen bij het vak geschiedenis tegenkomt, we noemen dit vaktaal.

Deze termen kunnen lastig zijn, maar jullie mogen altijd een woordenboek bij een toets houden!

Slide 47 - Diapositive

Generieke woorden vs. unieke woorden
Sommige begrippen of zelfstandige naamwoorden komen veel vaker in het verleden terug, deze zijn niet gebonden aan een tijd, we noemen deze generieke begrippen.
Zijn ze wel gebonden aan periode of tijd? Dan zijn dat unieke begrippen.

Slide 48 - Diapositive