2a1 Naamwoordelijk gezegde 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Welkom!

Programma

• Lezen (30 minuten)
  
• Naamwoordelijk gezegde, wat weet je nog (10 minuten)
  
• Klassikaal oefenen (10 minuten)
  
• Zelfstandig werken (15 minuten)
  
• Klassikaal bespreken (10 minuten)
  
• Spelletje, doelen bereikt? (5 minuten)
  
• Afsluiting

Lezen

Wat? Lezen in een boek

Hoe? In stilte

Tijd? 30 minuten

Programma

• Lezen (30 minuten)
• Naamwoordelijk gezegde, wat weet je nog (10 minuten)
• Klassikaal oefenen (10 minuten)
• Zelfstandig werken (20 minuten)
• Klassikaal bespreken (10 minuten)
• Spelletje, doelen bereikt? (5 minuten) 
• Afsluiting

Doelen

Je kunt de zwabbels dromen, alweer :-)

Je weet nu wat het naamwoordelijk gezegde is.

Je kunt het naamwoordelijk gezegde vinden in de zin.

Wat weet je nog?

• De zwabbels + de andere 3 koppelwerkwoorden, ken jij ze?
• Het onderwerp doet iets of is iets?
• Het NWG bestaat uit 2 delen, welke zijn dat?
• De uitzondering met 'zijn' ?
• Lijdend voorwerp + NWG, kan dat?

Uitvinden of de zin een WWG of NWG heeft

Tel het aantal werkwoorden in de zin:

1 werkwoord:  dat ww is de PV en ZWW of KWW

2 werkwoorden: PV = HWW, andere ww is ZWW of KWW

3 of meer werkwoorden: PV = HWW, 1 van de andere ww is ZWW of KWW, de rest is HWW

We oefenen samen

Opdracht 3 (blz 130)

Programma

• Lezen (30 minuten)
• Naamwoordelijk gezegde, wat weet je nog (10 minuten)
• Klassikaal oefenen (10 minuten)
• Zelfstandig werken (20 minuten)
• Klassikaal bespreken (10 minuten)
• Spelletje, doelen bereikt? (5 minuten) 
• Afsluiting

Zelfstandig werken

Wat? Blok 3 opdracht 3 (blz 130)

Hoe? In je schrift/of op het blad, overleggen mag

Hulp? Steek je hand op

Tijd? 20 minuten

Klaar? lezen in je boek

Programma

• Lezen (30 minuten)
• Naamwoordelijk gezegde, wat weet je nog (10 minuten)
• Klassikaal oefenen (10 minuten)
• Zelfstandig werken (20 minuten)
• Klassikaal bespreken (10 minuten)
• Spelletje, doelen bereikt? (5 minuten) 
• Afsluiting

Zinnen waarin iets of iemand iets doet of een handeling verricht, hebben een

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Mijn vader is altijd heel lief voor mij geweest.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Ik ben gisteren naar school gefietst.
Wat is de persoonsvorm?

1. Ik
2. ben
3. gisteren
4. gefietst

Janneke geeft alle kinderen uit de straat snoepjes.
Alle kinderen =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp

Piet zingt een liedje voor zijn opa.
Voor zijn opa =

1. lijdend voorwerp
2. meewerkend voorwerp

Joris heeft me vanmorgen een lekker ontbijt gebracht.

1. heeft = zww gebracht = hww
2. heeft = hww gebracht = zww
3. heeft = hww gebracht = hww
4. heeft = zww gebracht = zww

Ik ben vandaag naar school gefietst.

1. ben = hww gefietst = zww
2. ben = zww gefietst = hww
3. ben = hww gefietst = hww
4. ben = zww gefietst = zww

Hij is 14 jaar geworden.
Wat is het koppelwerkwoord?

1. Is
2. geworden

Vooruitkijken: woensdag

• Lezen > leesboek mee!
• Bedrijvende en lijdende vorm

TIP: kijk op Classroom voor oefenmateriaal!