Ferien Wortschatz
1 / 31
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
der Campingplatz
der Strand
das Meer
das Schwimmbad
das Zelt
der Wald
Slide 3 - Question de remorquage
Liechtenstein
Deutschland
Österreich
die Schweiz
Slide 4 - Question de remorquage
Slide 5 - Diapositive
der Campingplatz
der Strand
die Bahn
das Auto
das Hotel
das Meer
das Schwimmbad
das Camp
die Ferien
die Sommerferien
sich treffen
het zwembad
de vakantie
het kamp
afspreken
de trein
het hotel
de camping
de auto
de zomervakantie
het strand
de zee
Slide 6 - Question de remorquage
Was ist die deutsche Übersetzung von "vakantie"?
A
das Schwimmbad
B
die Ferien
C
der Urlaub
D
der Platz
Slide 7 - Quiz
Was ist die deutsche Übersetzung von "de camping"?
A
der Campingplatz
B
das Camp
C
der Camping
D
der Camp
Slide 8 - Quiz
Was ist die deutsche Übersetzung von "afspreken"?
A
fahren
B
sich treffen
C
absprechen
D
afsprechen
Slide 9 - Quiz
Was ist die deutsche Übersetzung von "Goede reis!"?
A
Gute Reise!
B
Viel Spaß!
C
Gute Besserung!
D
Viel Vergnügen
Slide 10 - Quiz
Was ist die deutsche Übersetzung von "het zwembad"?
A
das Schwimmbad
B
die Sommerferien
C
das Hallenbad
D
der Urlaub
Slide 11 - Quiz
Was ist die deutsche Übersetzung von "de tent"?
A
das Zelt
B
das Camp
C
der Zent
D
das Lokal
Slide 12 - Quiz
Was ist die deutsche Übersetzung von "de bos"?
A
der Stau
B
der Wald
C
das Bund
Slide 13 - Quiz
Was ist die deutsche Übersetzung von "de vakantie"?
Schrijf het hele woord op:
Schrijf het hele woord op:
Slide 14 - Question ouverte
Was ist die deutsche Übersetzung von "de camping"? Schrijf het hele woord op:
Slide 15 - Question ouverte
Was ist die deutsche Übersetzung von "de zee"?
Schrijf het hele woord op:
Schrijf het hele woord op:
Slide 16 - Question ouverte
Was ist die deutsche Übersetzung von "het meer"?
Schrijf het hele woord op:
Schrijf het hele woord op:
Slide 17 - Question ouverte
Slide 18 - Vidéo
Waar houden zij hun vakantie
A
in Livetopia
B
in Spanje
C
in Duitsland
Slide 19 - Quiz
Wat is een 'vakantiehuis' in het Duits
Slide 20 - Question ouverte
Einladung betekent in het Nederlands:
Slide 21 - Question ouverte
Wat heeft ze in de hand,
A
bal
B
Icecream
C
beker
D
mok
Slide 22 - Quiz
Krijgt de jongen een Icecream
ja of nee
ja of nee
Slide 23 - Question ouverte
Slide 24 - Vidéo
Die Geschichte der "Feiertage" beginnt vor 200 Jahren.
Wann gab es damals Ferien?
Wann gab es damals Ferien?
A
Rond religieuze feestdagen.
B
Wanneer er behoefte aan was.
C
Er waren toen nog geen vakanties.
Slide 25 - Quiz
Warum gab es damals
Ferien für die Kinder?
Ferien für die Kinder?
A
Omdat de ouders moesten werken.
B
Omdat ze de ouders moesten helpen.
C
De kinderen zaten op school omdat de ouders vakantie hadden.
Slide 26 - Quiz
Auch in Deutschland haben nicht alle
zur gleichen Zeit Sommerferien.
Warum ist das so?
(2 richtige Antworten).
zur gleichen Zeit Sommerferien.
Warum ist das so?
(2 richtige Antworten).
A
Es gibt weniger Stau (files).
B
Das liegt daran, dass das Wetter überall anders ist.
C
Wenn alle gleichzeitig in Urlaub fahren, kann niemand arbeiten.
D
Dann ist es nicht überall zu voll.
Slide 27 - Quiz
Welche Aussage ist richtig?
A
Het aantal vakantiedagen verschilt per Bundesland.
B
Wanneer de vakanties zijn, kan per Bundesland verschillen.
Slide 28 - Quiz
Waar gaan jullie graag naartoe op vakantie?
