Talent 1HV 4.9 voltooid deelwoord + verkleinwoord

 Spelling - Voltooid deelwoord
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

 Spelling - Voltooid deelwoord

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het einde van de paragraaf weet je hoe je het voltooid deelwoord goed spelt.
Aan het einde van de paragraaf weet je hoe je een verkleinwoord spelt.


Slide 2 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Wat is een voltooid deelwoord?

In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm van de werkwoorden:
  1. hebben
  2. zijn 
  3. worden

Slide 3 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Voorbeeld:

Ik heb geslapen.
Ik ben verhuisd.
Ik werd eraan herinnerd. 

Slide 4 - Diapositive

Wat valt je op aan de voorbeelden?
Ik heb geslapen. / Ik ben verhuisd.

Slide 5 - Question ouverte

Het is voltooid

Slide 6 - Diapositive

Klopt deze spelling?

Slide 7 - Diapositive

Klopt de spelling:
Alles in deze kar is afgeprijst!
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

Hoe herken je het Voltooid dw?
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben ,zijn of  worden.
- Het voltooid deelwoord staat vaak aan het eind van een zin.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- ,ver-.

Slide 9 - Diapositive

Hoe spel je het voltooid deelwoord bij een zwak werkwoord?

Slide 10 - Question ouverte

Slide 11 - Diapositive

Hoe spel je het voltooid dw?
- Als er al ge-,be ver- in het werkwoord staat dan geen ge ervoor!!!!

't ex-kofschip of 't ex-fokschaap
Hele ww - en  --> zit de laatste letter in het kofschip? 
Ja --> t
Nee --> d

Slide 12 - Diapositive

Wat is een voltooid deelwoord?
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Lidwoord
D
Persoonsvorm

Slide 13 - Quiz

Wat is een voltooid deelwoord?
A
heel werkwoord
B
persoonsvorm
C
ge-be-her-ver-ont woorden
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quiz

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 15 - Quiz

Wat is de goede spelling:
Het is gebeur...
gebeuren
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 16 - Quiz

Wat is de goede spelling:
We hebben geknutsel...
knutselen
A
geknutselt
B
geknutseld

Slide 17 - Quiz

Wat is de goede spelling:
Ik heb met haar gechil...
chillen
A
gechild
B
gechilt

Slide 18 - Quiz

Wat is de goede spelling:
Ik heb ................ voor mijn leven.
vrezen
A
Gevreest
B
Gevreesd
C
Gevrozen
D
Vrezend

Slide 19 - Quiz

Wat is de goede spelling:
We hebben drie maanden .......
daten
A
dated
B
gedatetet
C
gedatet
D
gedated

Slide 20 - Quiz

Wat is de goede spelling:
Hij heeft het eten geproef...
proeven
A
geproefd
B
geproeft
C
geproeven

Slide 21 - Quiz

Ik begrijp hoe ik een voltooid deelwoord in de zin kan gebruiken en kan het toepassen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Sondage

Ik wil uitleg over verkleinwoorden
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

Verkleinwoorden
Kijk goed naar de theorie in je boek. 
Mocht je er niet uitkomen, laat het mij weten. 

Slide 24 - Diapositive

Aan de slag
Huiswerk deze week
4.9 spelling opdracht 1 t/m 15 

Kijk goed welke opdrachten je eventueel mag overslaan.
Antwoordenblad voor opdracht 1 kan je bij mij ophalen.

Slide 25 - Diapositive

Verkleinwoorden
Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een verkleinwoord maken.
 
In de meeste gevallen doe je dit door -je of -tje achter het woord te zetten:
dans – dansje; vakantie – vakantietje, schaar – schaartje.

Slide 26 - Diapositive

Verkleinwoorden
In andere gevallen gebruik je -pje of -kje:
boom – boompje, woning – woninkje.

Wanneer een woord eindigt op de lange klinker -a, -o of -u die je met één letter schrijft, krijgt het woord een extra klinker:
opa – opaatje, auto – autootje, paraplu – parapluutje.

Slide 27 - Diapositive

Verkleinwoorden
Bij woorden die eindigen op -y gebruik je -'tje:
baby – baby'tje, hobby – hobby'tje.
Sommige verkleinwoorden wijken af van de regels:
tekening – tekeningetje, blad – blaadje, bril – brilletje.

Voor alle verkleinwoorden geldt dat het lidwoord altijd het is:
het dansje, het boompje, het opaatje, etc.

Slide 28 - Diapositive

Verkleinwoorden

Wat is het verkleinwoord van baby?
A
babytje
B
babietje
C
baby'tje
D
kleine baby

Slide 29 - Quiz

Verkleinwoord
Wat is het verkleinwoord van appel?
A
appeltje
B
appelje
C
appel'tje
D
appeletje

Slide 30 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van woning?
A
woningkje
B
woninkje
C
woningetje

Slide 31 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van lolly?
A
lollytje
B
lollietje
C
lollyetje
D
lolly'tje

Slide 32 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 33 - Quiz

Aan de slag
Huiswerk deze week
4.9 spelling opdracht 1 t/m 15 

Kijk goed welke opdrachten je eventueel mag overslaan.
Antwoordenblad voor opdracht 1 kan je bij mij ophalen.

Slide 34 - Diapositive

Wat is het voltooid deelwoord van:

verduren
A
geduurd
B
verduurd
C
geverduurd

Slide 35 - Quiz

Is dit het juiste voltooid deelwoord?

gereden
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

draven
A
gedraven
B
gedraft
C
gedraafd
D
gedraaft

Slide 37 - Quiz

Van een werkwoord een voltooid deelwoord maken.

Welk voltooid deelwoord is juist bij het werkwoord HEBBEN
A
gehad
B
gehebben
C
gehat
D
gehebt

Slide 38 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

interviewen
A
geinterviewd
B
geïnterviewd
C
geinterviewt
D
geïnterviewt

Slide 39 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

dwalen
A
bedwaald
B
verdwaalt
C
verdwaald
D
gedwaald

Slide 40 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

belonen
A
Beloond
B
Beloont
C
Belonen
D
Belonend

Slide 41 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

bereiken
A
bereikt
B
bereikd

Slide 42 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

stofzuigen
A
Stofgezogen
B
Gestofzogen
C
Stofgezuigd
D
Gestofzuigd

Slide 43 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

jagen
A
gejaagt
B
gejaagd

Slide 44 - Quiz

Een voltooid deelwoord begint altijd met ge.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 45 - Quiz

Zefstandig werken
Taalcompleet: maak les 6.12.
Als je klaar bent ga je verder met waar je bent gebleven.
Succes!

Slide 46 - Diapositive