les 46 verwijswoorden

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Welkom
1. Nakijken 
2.Terugblik vorige les
3. Doel
4. Uitleg: verwijswoorden
5. Aan de slag
6. Afsluiting

Slide 2 - Diapositive

Nakijken 


Les 38 opdracht 1 t/m 10
nakijken 

Slide 3 - Diapositive

Terugblik
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 4 - Diapositive

Wat is 'zijn' in deze zin: "Ik vind zijn schoenen heel mooi."
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

Vul in: "Ik vind ... erg aardig en ik vind ... moeder ook erg aardig."

Slide 6 - Question ouverte

Kun je al iets vertellen over het aanwijzend voornaamwoord?

Slide 7 - Question ouverte

Waar is 'mijn' een voorbeeld van in de volgende zin: "Ik geef mijn eten aan hem."
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Waar is 'hen' een voorbeeld van in de volgende zin: "Ik ga met hen naar de bioscoop."
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Wat is juist? "Jou/jouw verhaal is heel langdradig."
A
Jou
B
Jouw

Slide 10 - Quiz

Wat is juist? "Is deze tas van jou/jouw?"
A
Jou
B
Jouw

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.
Ezelsbruggetje:
  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

'Deze' en 'die' verwijzen naar...
A
De-woorden
B
Het-woorden

Slide 20 - Quiz

'Dit' en 'dat' verwijzen naar...
A
De-woorden
B
Het-woorden

Slide 21 - Quiz

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in deze zin: "Er zijn vijf puppy's geboren. Die drinken nu melk bij hun moeder."

Slide 22 - Question ouverte

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in deze zin: "Fatima heeft een gouden armbandje. Dit draagt ze elke dag."

Slide 23 - Question ouverte

Vul in: "Als er een keukenbrandje is ontstaan, blus je .... met een brandblusser."

Slide 24 - Question ouverte

Zelfstandig werken
Wat?
Afmaken les 45 opdracht 1 t/m 10.
Les 46, maken vraag 1 t/m 9 op blz. 96 en 97.
Hoe?
Lees nog een keer de uitleg op blz. 96.
Tijd?
Tot einde van de les.
Klaar? 
Stillezen of verder met de werkbladen.

Slide 25 - Diapositive

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.
Ezelsbruggetje:
  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Wat is hier géén verwijswoord ?
A
de
B
deze
C
die
D
dat

Slide 29 - Quiz

Welk verwijswoord?
Het huis.
A
dit en dat
B
die en deze

Slide 30 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Verwijst naar mensen, dieren, dingen, begrippen en verschijnselen
Geeft bezit aan. Je kunt zien dat iets van iemand is.
Wijst iemand of iets aan. 

Slide 31 - Question de remorquage

Zelfstandig werken
Wat?
Afmaken les 45 opdracht 1 t/m 10.
Les 46, maken vraag 1 t/m 9 op blz. 96 en 97.
Hoe?
Lees nog een keer de uitleg op blz. 96.
Tijd?
Tot einde van de les.
Klaar? 
Stillezen of verder met de werkbladen.

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Welkom
1. Nakijken 
2.Terugblik vorige les
3. Doel
4. Uitleg: verwijswoorden
5. Aan de slag
6. Afsluiting

Slide 34 - Diapositive

Nakijken 


Les 45 opdracht 1 t/m 10
nakijken 

Slide 35 - Diapositive

Zelfstandig werken
Wat?
Les 46, maken vraag 1 t/m 9 op blz. 96 en 97.
Hoe?
Lees nog een keer de uitleg op blz. 96.
Tijd?
Tot einde van de les.
Klaar? 
Stillezen 

Slide 36 - Diapositive