Hoofdzin en bijzin

Hoofdzin en bijzin
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Hoofdzin en bijzin

Slide 1 - Diapositive

Dit weet je al:
Enkelvoudige zin: 
Een zin met een (1) persoonsvorm.

Mijn zus geeft morgen een groot feest.
Alle gasten hebben vorige maand een uitnodiging ontvangen.

Slide 2 - Diapositive

Dit weet je al:
Samengestelde zin: 
Een zin die uit meerdere zinnen bestaat, 2 pv's. 
Een voegwoord 'plakt' de zinnen aan elkaar.

Voegwoorden:
en, maar, want, dus, of, ook, omdat, daarom, waardoor, nadat

Slide 3 - Diapositive

Een hoofdzin
Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar.

Tip: maak de zin vragend, de pv staat dan vooraan!
Mieke loopt naar school, nadat ze een boterham gegeten heeft.


Loopt Mieke naar school, nadat ze een boterham gegeten heeft?

Slide 4 - Diapositive

Een bijzin 
- De persoonsvorm staat vaak achteraan in de zin.
- Onderwerp en pv staan niet naast elkaar.

Mieke loopt naar school, nadat ze een boterham gegeten heeft.




Slide 5 - Diapositive

Twee hoofdzinnen kan ook!

Dave zet de fiets op slot en hij gaat de winkel binnen.

Hoofdzin + hoofdzin


Hoofdzin - voegwoord - Hoofdzin

Hoofdzin - en, want, maar, of, dus - Hoofdzin


Slide 6 - Diapositive

De mogelijkheden:
Hoofdzin + hoofdzin
Ik ben ziek, dus ik blijf thuis.

Hoofdzin + bijzin 
Ik ga naar school, hoewel ik me niet fit voel.

Bijzin + hoofdzin
Als ik goed leer voor mijn toets, krijg ik zeker een hoog cijfer.




Slide 7 - Diapositive

Nog meer voorbeelden

Hoofdzin + hoofdzin:

Neem je rugzak mee of pak je handtas.


Hoofdzin + bijzin:

Ik kan me niet voorstellen, dat Linda nog langer blijft.


Bijzin  + hoofdzin:

Als je nu je spullen niet pakt, dan doe ik het voor je!

Slide 8 - Diapositive

Welke combinaties zijn dus mogelijk?
1. Hoofdzin + Hoofdzin
2. Hoofdzin + Bijzin
3. Bijzin + Hoofdzin



Slide 9 - Diapositive

Even oefenen
Wat is de hoofd- en bijzin in de volgende zinnen?

a. Mijn moeder hielp mij altijd met Engels, omdat ik dat erg moeilijk vond.
b. Ik moet morgen naar de tandarts, want ik heb kiespijn.
c. De man, met de rode zonnebril, liep snel de winkel uit. 

Slide 10 - Diapositive