Grammatica & Spelling H4+5 Talent vmbo-t/havo

Grammatica & Spelling H4+5 Talent vmbo-t/havo
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Grammatica & Spelling H4+5 Talent vmbo-t/havo

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Werkwoord
In universele taal: Verbum.
Het is een woord dat een handeling omvat. 
Voorbeelden: 'lopen', 'maken', 'helpen'. 
Hieraan zie je direct of het in de tegenwoordige tijd of de verleden tijd staat.

Slide 3 - Diapositive

Wat zijn WERKWOORDEN voor woordsoort?
timer
0:15
A
DING-WOORDEN
B
BEROEPEN
C
DOE-WOORDEN
D
DIT IS GEEN WOORDSOORT

Slide 4 - Quiz

Welk van deze woorden is GEEN WERKWOORD?
timer
0:15
A
lopen
B
gedaante
C
kon
D
geweest

Slide 5 - Quiz

Wat voor werkwoorden kun je nog meer bedenken?

Slide 6 - Carte mentale

Zelfstandig naamwoord
In universele taal: Substantief.
Mens, Dier, Ding, Plant.
Hier staat een lidwoord voor. 

Slide 7 - Diapositive

Welk woord is GEEN
ZELFSTANDIG
NAAMWOORD?
timer
0:15
A
honderd
B
Willem
C
boom
D
laptop

Slide 8 - Quiz

Wat voor zelfstandig naamwoorden kun je nog meer bedenken?

Slide 9 - Carte mentale

Lidwoord
In universele taal: Artikel.
de, het, een
Let op: als er geen zelfstandig naamwoord achter staat, is het geen lidwoord!
Geen lidwoord: Ik heb het gehoord. 

Slide 10 - Diapositive

Welke zin bevat GEEN
LIDWOORD?
timer
0:15
A
Wat een goed plan!
B
Ik word moe van het gezeur!
C
Ik zal het mama en papa vertellen.
D
De leerlingen zijn heel goed bezig vandaag.

Slide 11 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
In universele taal: Adjectief. 
Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord ('versierwoord').
Voorbeeld: Ze heeft een trouwe hond.
Zelfstandig naamwoord: 'hond'. 
Bijvoeglijk naamwoord: 'trouwe'. 

Slide 12 - Diapositive

Een BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
zegt iets over...
timer
0:15
A
een lidwoord
B
een zelfstandig naamwoord
C
een werkwoord
D
een voorzetsel

Slide 13 - Quiz

Een BIJVOEGLIJK
NAAMWOORD is NIET:
timer
0:15
A
Belgisch
B
zilveren
C
slome
D
twee

Slide 14 - Quiz

Noem nog meer voorbeelden van een bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Carte mentale

Voorzetsel
In universele taal: Prepositie.
Het zegt iets over de plaats van dingen. 
Voorbeelden: 'in', 'met', 'op', 'aan', 'naar'

Slide 16 - Diapositive

Een VOORZETSEL...
timer
0:15
A
...staat meestal voor een zelfstandig naamwoord
B
...bestaat altijd uit meerdere woorden
C
...staat alleen
D
...staat altijd voor een werkwoord

Slide 17 - Quiz

Wat is geen voorbeeld
van een VOORZETSEL?
timer
0:15
A
tijdens
B
gedurende
C
in
D
een

Slide 18 - Quiz

Telwoord
Het geeft een hoeveelheid of een volgorde aan.
Hoofdtelwoord = geeft een hoeveelheid aan.
Rangtelwoord = geeft een volgorde aan.

Slide 19 - Diapositive

Een HOOFDTELWOORD is
bijvoorbeeld...
timer
0:15
A
vierentachtig
B
aantal
C
hoeveelheid
D
zesde

Slide 20 - Quiz

Een RANGTELWOORD is
bijvoorbeeld...
timer
0:15
A
vijftien
B
achttiende
C
veel
D
drie

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Vidéo

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 23 - Carte mentale

Welke zin bevat
een BEZITTELIJK
voornaamwoord?
timer
0:15
A
Jouw boek ligt hier.
B
Schaam je!
C
Goed, en met jou?
D
Hoe heet jij?

Slide 24 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 25 - Carte mentale

Welke zin bevat de
ONDERWERPSVORM van
een persoonlijk voornaamwoord?
timer
0:15
A
Jouw boek ligt hier.
B
Schaam je!
C
Goed, en met jou?
D
Hoe heet jij?

Slide 26 - Quiz

Welke zin bevat de
VOORWERPSVORM van
een persoonlijk voornaamwoord?
timer
0:15
A
Jouw boek ligt hier.
B
Schaam je!
C
Goed, en met jou?
D
Hoe heet jij?

Slide 27 - Quiz