1. Economische keuzes

Instructies
Je gaat deze les op je eigen tempo doorlopen. Sommige slides geven alleen informatie (lees deze!) en andere hebben vragen. Deze opdrachten zijn dezelfde als die in het boekje dat je volgende week krijgt. 

Krijgt je de vragen in deze LessonUp niet af? 
Dan vul je de rest thuis in.  

Begrijp je iets niet? Vraag dan om hulp!
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Instructies
Je gaat deze les op je eigen tempo doorlopen. Sommige slides geven alleen informatie (lees deze!) en andere hebben vragen. Deze opdrachten zijn dezelfde als die in het boekje dat je volgende week krijgt. 

Krijgt je de vragen in deze LessonUp niet af? 
Dan vul je de rest thuis in.  

Begrijp je iets niet? Vraag dan om hulp!

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen hoofdstuk 1
Je begrijpt dat we keuzes moeten maken, omdat we onbeperkte behoeften hebben en onze middelen beperkt zijn.
Je kent het verschil tussen goederen en diensten.
Je kan verschillende soorten uitgaven noemen.
Je kan uitleggen hoe economische keuzes worden beïnvloed.
Je weet dat keuzes financiële, sociale en ecologische gevolgen hebben.

Slide 3 - Diapositive

Hoeveel weet jij al over economische keuzes?
Helemaal niks
Vrij weinig
Niet veel en niet weinig
Best veel
Alles!

Slide 4 - Sondage

Noem iets wat je deze week nog wil kopen

Slide 5 - Carte mentale

Noem iets dat jij de in afgelopen week hebt gekocht

Slide 6 - Carte mentale

Mensen hebben behoefte aan allerlei goederen en diensten


Goederen zijn tastbaar of anders gezegd: goederen zijn materieel. 

Diensten kun je niet aanraken, deze zijn ontastbaar of immaterieel. Van diensten kun je bijvoorbeeld geen voorraad aanleggen

Slide 7 - Diapositive

Welke goederen heb jij de afgelopen maand gekocht?

Slide 8 - Question ouverte

Voor welke diensten heb jij de afgelopen maand betaald?

Slide 9 - Question ouverte

Mensen hebben behoefte aan allerlei goederen en diensten

Slide 10 - Diapositive

Denk even terug naar de economische keuzes die je eerder invulde... waren dat
Primaire levensbehoeften
Luxe producten

Slide 11 - Sondage

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Wat doe jij als je niet zeker weet of je iets wil kopen?
A
Ik slaap er een nachtje over en kom morgen terug.
B
Ik koop het gewoon.
C
Ik koop het, maar bewaar het bonnetje goed!
D
Ik koop het niet, want als ik twijfel wil ik het niet écht.

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Economische keuzes 
Je gaat een opdracht maken over de keuzes van Curt & Nicole. Je ziet eerst een screenshot met de opdracht. Daarna klik je door naar de vragen om in te vullen.  

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Noem op basis van bovenstaande tekst de goederen en diensten die Curt consumeert.

Slide 18 - Question ouverte

Wat wordt in de economie bedoeld met het begrip ‘behoefte’?

Slide 19 - Question ouverte

3. Wat wordt bedoeld met het woord ‘consumeren’ in het dagelijkse taalgebruik?

Slide 20 - Question ouverte

Nicole (16 jaar), een vriendin van Curt, koopt wel eens iets online. Ze heeft daarvoor naast geld ook tijd nodig. We noemen tijd en geld middelen. Gelukkig heeft Nicole spaargeld, maar ze kan ook geld verdienen door te werken. Als Nicole werkt, verdient zij loon.
4. Noem een manier waarmee Nicole zonder te werken geld kan verdienen.

Slide 21 - Question ouverte

Slide 22 - Diapositive

5. Is de verwarming van een huis een eerste levensbehoefte of een luxe goed? Licht je keuze toe.

Slide 23 - Question ouverte

6. Noem een ander kenmerk van een dienst dan ontastbaarheid.

Slide 24 - Question ouverte

7. Noem een voorbeeld van een immateriële eerste levensbehoefte.

Slide 25 - Question ouverte

Waar gaan veel keuzes over? Geld!
Je gaat nu een opdracht maken over geld. In de opdracht zit steeds een beetje uitleg en daarna een vraag. Je kan terug naar een vorige slide om de tekst nog even te lezen.

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Tegenwoordig is geld een algemeen geaccepteerd ruilmiddel. Je kunt geld gebruiken om te ruilen tegen producten die je wilt kopen. We noemen dit indirecte ruil. Voordat geld bestond, maakten mensen gebruik van directe ruil. Leg uit wat bedoeld wordt met directe ruil.

Slide 28 - Question ouverte

Geld is niet alleen een ruilmiddel. Je kunt het ook sparen, bijvoorbeeld om in de toekomst uitgaven te kunnen doen. Geld is in dat geval een oppotmiddel.
2. Hoe noem je de vergoeding die je van een bank ontvangt als er geld op jouw (spaar)rekening staat?

Slide 29 - Question ouverte

Geld heeft nog een derde belangrijke functie: het is een rekeneenheid. 
Je kunt de waarde van goederen en diensten in geld uitdrukken. Daardoor is het mogelijk om de waarde van verschillende goederen en diensten met elkaar te vergelijken.

Geld heeft dus drie functies: ruilmiddel, oppotmiddel en rekeneenheid.


Slide 30 - Diapositive

oppotmiddel
rekenmiddel
ruilmiddel
rekenmiddel
ruilmiddel

Slide 31 - Question de remorquage

Chartaal en giraal geld
Er zijn twee soorten geld. Munten en bankbiljetten noemen we chartaal geld. Geld dat op een rekening bij een bank staat is giraal geld.

Anna krijgt van haar opa een briefje van € 50,- voor haar verjaardag. Ze twijfelt of ze het geld in haar spaarpot bewaart of op haar bankrekening zet.

Als ze haar geld op de bankrekening zet, ontvangt Anna hierover rente.

Slide 32 - Diapositive

Noem voor Anna twee voordelen van geld op een bankrekening ten opzichte van geld in een spaarpot thuis.

Slide 33 - Question ouverte

Anna haalt het biljet van € 50,- uit haar spaarpot en zet het op haar rekening bij ING. Hierdoor is haar hoeveelheid:
A
Chartale en girale geld toegenomen
B
Chartale geld afgenomen en girale geld toegenomen
C
Chartale geld toegenomen en girale geld afgenomen
D
Chartale en girale geld afgenomen

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Diapositive

Noem naast materiaalkosten twee andere soorten kosten die de kostprijs van een munt bepalen.

Slide 36 - Question ouverte

Is de intrinsieke waarde van een munt van € 2 hoger of lager dan de nominale waarde van diezelfde munt? Licht het antwoord toe.

Slide 37 - Question ouverte

Welk geldtype ben jij? 
Heb je altijd tekort? Geen idee waar je geld blijft? Of zit je er juist bovenop en spaar je voor later? Beantwoord 10 korte vragen en kom erachter welk geldtype je bent. (volgende slide)

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Lien

Deel met de klas welke type jij bent!
Super Spaarder
Rekenmaster
Geld chaoot
Grote geldschieter!

Slide 40 - Sondage

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 41 - Carte mentale

Welke vragen heb je?

Slide 42 - Question ouverte

Klaar? 
Optie 1: Ga naar Magister "3hv overzicht per kwartaal", kwartaal 4, open de pdf en lees het hoofdstuk!

Optie 2: Ga naar Magister "KwIV project aan het werk" en vul inkomsten en uitgaven in je budget! 

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Diapositive