Geld rekenen 3

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

geldrekenen

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

              Startklaar
  • Op je plek zitten 
  • Telefoon in het Zakkie 
  • Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
  • Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui 
timer
3:00

Slide 3 - Diapositive

1. Startklaar
Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.
JdW-kijkwijzer
Lesopbouw:

  1. Vooraf:
    Startklaar, Voorkennis activeren, Formatief Handelen

  2. Instructie:
    Leerdoelgericht werken, Inclusieve didactiek, Concrete en herkenbare voorbeelden, Formatief Handelen

  3. Toepassing:
    Actieve verwerking, Formatief handelen 

  4. Evaluatie:
    Afsluiting

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul het bedrag in wat je ziet.

Slide 5 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul het bedrag in wat je ziet.

Slide 6 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul het bedrag in wat je ziet.

Slide 7 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul het bedrag in wat je ziet.

Slide 8 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul het bedrag in wat je ziet.

Slide 9 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul het bedrag in wat je ziet.

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul in: het bedrag in cijfers.
Achtentachtig euro en vijfenzeventig cent

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul in: het bedrag in cijfers.
Honderdzestig euro en vijftig cent

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul in: het bedrag in cijfers.
Negenhonderdvierenvijftig euro en zeventig cent

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul in: het bedrag in cijfers.
Zeshonderdnegenentachtig euro en vijfentwintig cent

Slide 14 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul in: het bedrag in cijfers.
Driehonderdzesendertig euro en vijfenvijftig cent

Slide 15 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Één boek kost 5,00 euro.
Je koopt 4 boeken.
Hoeveel moet je betalen?
A
17,00
B
18,00
C
19,00
D
20,00

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Één potje nagellak kost 5,50 euro.
Je koopt 2 potjes nagellak.
Hoeveel moet je betalen?
A
10,00
B
10,50
C
11,00
D
11,50

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Één tijdschrift kost 10,60 euro.
Je koopt 2 tijdschriften.
Hoeveel moet je betalen?
A
20,20
B
21,20
C
20,60
D
21,60

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Één trui kost 25 euro.
Je koopt 3 truien.
Hoeveel moet je betalen?
A
25,00
B
50,00
C
75,00
D
55,00

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Één broek kost 20 euro.
Je koopt 4 tijdschriften.
Hoeveel moet je betalen?
A
50,00
B
60,00
C
70,00
D
80,00

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In mijn beurs zit:

Wat kan ik kopen?
A
Blikje fris: €1,50 Salade: €8, - Zakje snoep: €2,-
B
Blikje fris: €1,50 Salade: €8,- Flesje water: €1,-
C
Flesje water:€1,- Salade: €8,- Koekjes: €1,-
D
Blikje fris: €1,50 Salade: €8,- Wafels: €2,50

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In mijn beurs zit:

Wat kan ik kopen?
A
2 paar schoenen. De schoenen kosten € 30,- per paar.
B
Twee truien De truien kosten €28,50 per stuk
C
Een broek van 45,- en een paar sokken van €5,50
D
Een trui van €25,50 en een broek van €22,-

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In mijn beurs zit:

Wat kan ik kopen?
A
2 paar schoenen. De schoenen kosten €55,- per paar.
B
Twee truien De truien kosten €60,- per stuk
C
Een broek van €45,- en een paar schoenen van €55,-
D
Een trui van €25,50 en een broek van €85,-

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kick koopt een lolly van 70 cent.
Hij geeft 1 euro.
Hoeveel cent krijgt hij terug?

Slide 24 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions


Coen moet 36 euro betalen. Hij geeft een briefje van 20 euro en een briefje van 10 euro. Hoeveel munten van 2 euro kan hij erbij geven?

Slide 25 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Karlijn koopt chocolade-eitjes van 1,70 euro
en een chocoladepaashaas van 0,90 euro.
Hoeveel moet Karlijn betalen?

Slide 26 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions