2VWO_Chapitre5_FGH

Programme
Leerdoelen voor de toets
Paragraaf F - G - H
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Programme
Leerdoelen voor de toets
Paragraaf F - G - H

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen voor de toets
Vocabulaire: Je kent woorden die te maken hebben met gezondheid, het lichaam, sporten en gezond eten en kunt ze gebruiken. 
Grammaire: Je kent de ontkenning en kunt deze gebruiken. Je kent de vraagwoorden en kunt vragen met en zonder vraagwoord stellen. 

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen voor de toets
Ecouter: Je kunt een gesprek over gezondheid begrijpen. 
Ecrire: Je kunt schrijven over sport en gezondheid: ben je vaak ziek? Leef je gezond? Wat doe je aan sport? Eet je gezond? etc.

Slide 3 - Diapositive

Paragraaf F: être en forme
Ben jij in vorm?
Leef je gezond?

Slide 4 - Diapositive

Je mange deux fruits par jour
oui
parfois
non

Slide 5 - Sondage

Je bois surtout de l'eau
oui
parfois
non

Slide 6 - Sondage

Je m'entraine trois fois par semaine
oui
parfois
non

Slide 7 - Sondage

Je joue aux jeux vidéo une à trois heures par jour
oui
parfois
non

Slide 8 - Sondage

J'ai toujours mon portable près de moi, même la nuit.
oui
parfois
non

Slide 9 - Sondage

Est-ce que tu es en pleine forme?
😒🙁😐🙂😃

Slide 10 - Sondage

Paragraaf G: Phrases-clés
Je kunt vertellen over je gezondheid

Slide 11 - Diapositive

Ecrire
Gebruik voor de volgende vragen de woorden en zinnen van vocabulaire E + F blz. 41.

Geef uitgebreid antwoord in hele zinnen!

Slide 12 - Diapositive

Tu fais du sport?

Slide 13 - Question ouverte

Tu es en bonne santé?

Slide 14 - Question ouverte

Est-ce que tu manges bien?

Slide 15 - Question ouverte

Paragraaf H: Grammaire
Je weet hoe je een 
vraag kunt stellen 
in het Frans

Slide 16 - Diapositive

3 manieren
1. Vraagteken: je stem gaat omhoog
Tu es malade?
2. Est-ce que: zet est-ce que voor de zin
Est-ce que tu es malade?
3. Vraagwoord: vraagwoord aan het begin of einde van de zin
Pourquoi tu es malade?

Slide 17 - Diapositive

Wie
Wanneer
Waar
Hoe
Waarom
Hoeveel
Wat
Comment
Pourquoi
Qui
Quand
Combien
Qu'est-ce que

Slide 18 - Question de remorquage

Comment tu t'appelles?
Tu as quel âge?
Tu habites où?
C'est quand, ton anniversaire?
J'habite près de Paris.
C'est le premier juin.
Moi, je m'appelle Louise.
Je vais avoir treize ans.

Slide 19 - Question de remorquage

AU TRAVAIL!!

Maak paragraaf F + H
&
Bereid je voor op de toets van Chapitre 5! Hou de leerdoelen in de gaten!

Opdrachten om te herhalen:
6a + 7 + 9a + 11 + 12a + 17e + 22a + 25a + 26ac + 29a + 30c + 31d
Vocabulaire: Je kent woorden die te maken hebben met gezondheid, het lichaam, sporten en gezond eten en kunt ze gebruiken. 
Grammaire: Je kent de ontkenning en kunt deze gebruiken. Je kent de vraagwoorden en kunt vragen met en zonder vraagwoord stellen. 
Ecouter: Je kunt een gesprek over gezondheid begrijpen. 
Ecrire: Je kunt schrijven over sport en gezondheid: ben je vaak ziek? Leef je gezond? Wat doe je aan sport? Eet je gezond? etc.

Slide 20 - Diapositive