les hartslag en ademhaling

hartslag bloeddruk en ademhaling
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
VerzorgendeMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 46 diapositives, avec diapositives de texte et 8 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

hartslag bloeddruk en ademhaling

Slide 1 - Diapositive

Observatie
  • Beschrijvende observatie (compleet beeld, subjectief)
  • Observatieschema (alleen de punten die zijn opgenomen, wel uitgebreid)
  • Beoordelingsschaal (scoren met een cijfer, subjectief)

Slide 2 - Diapositive

opdracht 
Maak opdracht 1 van hoofdstuk 4

Slide 3 - Diapositive

Vitale functies
Ademhaling
Temperatuur
Circulatie (hartslag en bloeddruk)
Bewustzijn

Slide 4 - Diapositive

Het bewustzijn
A
Alert
Bewust van omgeving en tijd
V
Verbal
Reageert op aanspreken
P
Pain
Reageert op pijnprikkels
U
Unresponsive
reageert nergens op

Slide 5 - Diapositive

De ademhaling
Zorgt voor zuurstof in ons bloed en voor de afvoer van kooldioxide. Als een persoon niet meer ademt zal de bloedcirculatie stoppen en de dood intreden.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

de ademhaling observeer je door:
de snelheid te meten:

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Diepte en gelijkmatigheid te meten:
De diepte is de hoeveelheid lucht die per keer wordt ingeademd. Een hoge frequentie (vaak ademhalen) beïnvloed de diepte omdat de ademhaling oppervlakkiger wordt.


Slide 11 - Diapositive

Te kijken naar het ritme en te luisteren naar het geluid
Gelijkmatig betekent dat iemand regelmatig ademhaalt. Kijk ook naar het ritme (pauzes tussen de ademhalingen). En luister naar het geluid. 

Een normale ademhaling is geluidloos. 

Slide 12 - Diapositive

Let op doe altijd alsof je iets anders observeert!

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Werking van het hart:
3 fasen van het hart

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

Symptomen van benauwdheid zijn:
  • snelle ademhaling in rust
  • angst en onrust, uitputting, benauwde gezichtsuitdrukking
  • moeite met praten
  • lucht happen
  • cyanose: de huid kleurt blauw
  • gebruik van hulpademhalingsspieren: intrekkingen van de borstkas of bewegen van neusvleugels (dit is bij ernstige benauwdheid)
  • zweten
  • snelle hartslag
  • bijgeluiden bij de ademhaling: piepen, zagen, reutelen

Slide 20 - Diapositive

Wat meet je?
Het hart vormt samen met de bloedvaten de bloedsomloop. De bloedsomloop heet ook wel het circulatiesysteem. Het bloed vervoert zuurstof en voeding door het lichaam. Bij elke hartslag vult het hart zich met bloed. Daarna trekt de hartspier zich samen om bloed via de hoofdslagader naar spieren en organen te pompen.
 Hierdoor zetten de wanden van de slagaders elke keer even uit en nemen daarna hun oorspronkelijke vorm weer aan. Deze pulsatie is voelbaar bij slagaders die vlak onder de huid lopen boven een benige onderlaag. Je kunt de hartslag niet bij een ader voelen.
In de praktijk gebruiken we meestal de polsslagader om de hartslag te voelen. Dit heet ook wel 'pols tellen' of hartfrequentie tellen. Bij de hartfrequentie tel je altijd het aantal hartslagen p/m.

Slide 21 - Diapositive

Hartslag
De hartslag verschilt per persoon en per situatie. Het hart past zich continu aan. In rust of tijdens de slaap is de hartslag laag. Bij inspanning gaat de hartslag omhoog. Hoe zwaarder de inspanning, hoe hoger de hartslag. Kinderen en zuigelingen hebben een snellere hartslag dan volwassenen. In de onderstaande tabel zie je de normaalwaarden per leeftijd. Hoe jonger het kind, hoe sneller de hartfrequentie. (vergelijk altijd met eerder gemeten waardes)
< 1 jaar 110-160
1-2 jaar 100-150
2-5 jaar 95-140
5-12 jaar 80-120
> 12 jaar 60-100

Afwijkingen in bovenstaande punten kunnen wijzen op stoornissen van de pompfunctie van het hart of het hartritme of onderliggende ziekten. Vergelijk wat je meet altijd met eerdere metingen en meet ook de andere vitale functies.

Slide 22 - Diapositive

Wanneer je de hartslag telt, beoordeel je de hartslag tegelijkertijd op een aantal andere punten
Frequentie. De normale frequentie ligt bij volwassenen in rust tussen de 60 tot 100 slagen p/m.
Regelmaat. De hartslag moet regelmatig zijn. Dit betekent dat de slagen elkaar opvolgen met gelijke pauzes ertussen.
Vulling. De vulling is de hoeveelheid bloed die het hart per samentrekking in de slagaders perst. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een grote, normale en geringe vulling.
Gelijkmatigheid. De gelijkmatigheid betekent dat het hart bij elke samentrekking evenveel bloed rondpompt. De vulling is dan met elke slag gelijkmatig.
Spanning. De spanning is de druk in de vaten. Deze kun je alleen goed voelen bij een hele hoge of hele lage druk. Een hartslag die je niet goed kunt voelen, wijst op een lage bloeddruk. Een cliënt die in shock dreigt te raken heeft bijvoorbeeld een moeilijk voelbare hartslag, door de lage druk in de vaten.

Slide 23 - Diapositive

Vanaf 3 jaar meet je bij de pols, 30 seconden lang

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Bloeddruk meten 

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

Wat is de functie van de bloeddruk?

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Vidéo

wat is het verschil tussen de diastolische bloeddruk en de systolische bloeddruk.

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Vidéo

Wat is de systematische arteriële bloeddruk

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Vidéo

wat is de optimale bloeddruk?

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Vidéo

Aandachtspunten!
  • Meet de bloeddruk altijd aan dezelfde arm van de cliënt.
  • Als niet bekend is aan welke arm gewoonlijk wordt gemeten, meet de bloeddruk dan aan beide armen.
  • Als er bij een eerste meting een verschil is tussen de meetresultaten van beide armen van meer dan 10mmHG bij de bovendruk en meer dan 5 mmHg bij de onderdruk, dan voer je de meting opnieuw uit. 
  • Vind je een verschil tussen beide armen van meer dan 20 mmHg bij de bovendruk? Of meer dan 10 mmHg bij de onderdruk? Overleg dan met de arts.

Slide 39 - Diapositive

aandachtspunten!
  • Laat de cliënt 3 tot 5 minuten zitten voor de meting.
  • De beste houding voor bloeddruk meten is:
  • Zittend met de rug tegen de rugleuning van een stoel.
  • Benen niet gekruist; de voeten plat op de grond.
  • Blote arm rustend op tafel; het midden van de bovenarm ter hoogte van het hart; de hand ontspannen en niet in een vuist. 
  • Praat niet tijdens de bloeddrukmeting. Dit kan de waarde verhogen. 
  • Meet de bloeddruk niet aan een arm met een wond, oedeem, verlamming, shunt of een infuusnaald. Meet dan aan de andere arm. 

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Diapositive

wat hoor je?
Manchet wordt strak opgepompt:
De manchet wordt zo hard opgeblazen dat er geen bloed meer door de arm kan stromen.
Omdat er geen bloed stroomt, hoor je ook geen hartslag met de stethoscoop.
Manchet wordt langzaam leeggelaten:
Zodra de druk iets zakt, kan het bloed weer een beetje door de slagader stromen.
Dat hoor je als kloppende geluiden (de Korotkoff-tonen). Het eerste geluid dat je hoort is de bovendruk.
Druk blijft verder zakken:
Op een gegeven moment is de druk zo laag dat het bloed weer normaal en soepel stroomt.
Dan verdwijnen de geluiden. Het moment waarop je niets meer hoort, is de onderdruk.


Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Lien

wanneer met kleding?

Slide 45 - Diapositive

Huiswerk

H4 alle vragen maken hoofdstuk observatie boek helpende plus

Slide 46 - Diapositive