Taak 8 1havo

BESTAL!
Boeken Etui Schrift Takenklapper Agenda Leesboek

1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 52 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

BESTAL!
Boeken Etui Schrift Takenklapper Agenda Leesboek

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

timer
10:00

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Lees in je leesboek. 
Boek vergeten?
Lees dan een stukje fictie of gedicht
uit het leerwerkboek.
timer
15:00
Leg je schrift/boek open op tafel, zodat ik de weektaak kan aftekenen.

Slide 8 - Diapositive

Lesplanning
week 19
Les 1
-  vervalt i.v.m. 5 mei

Les 2 
- 15 min. lezen in leesboek 
- overzicht laatste weken/taak 8 bekijken
- opdr. woorden omcirkelen en huiswerk noteren

Les 3
- Opdrachten H4.5 en H5.5 maken/bespreken

HW maandag 12 mei
NE - H4.5 en H5.5 opdrachten af.

Slide 9 - Diapositive

Lesplanning 1 havo
week 21
Leerdoelen taalkundig ontleden:  je kan
; de woordsoorten zn, lw en ww benoemen (herh.)
; de woordsoorten bn, vz en tw benoemen.
; de woordsoorten psv en bzv benoemen.

Les 1
-  15 min. lezen in leesboek
-  nakijken weektaak 20 / uitleg psv en bzv 
                                    
Les 2 
- Zelfstandig werken aan de weektaak

HW maandag 26 mei
NE - opdr. 5.7 opdr. af. 


                

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

2.7 zelfstandig naamwoord (ZN)
Zelfstandig naamwoorden noemen:
 - mensen
- dieren
- dingen/planten
- begrippen
- ook eigennamen behoren tot de zn
  • concreet / tastbaar

  • abstract / niet concreet (je kan het niet zien)
Vindproef ZN? 
  • je kan er een lidwoord voor zetten.

Slide 13 - Diapositive

2.7 werkwoord (WW) en lidwoord (LW)
Een werkwoord drukt een handeling, een situatie of een gebeurtenis uit.
Een werkwoord kun je aanpassen:
- aan de persoon die iets doet;
- aan de tijd.

Lidwoorden staan altijd voor een zelfstandig naamwoord! 
- Een is een onbepaald lidwoord.
- De en het zijn bepaalde lidwoorden.



  • dit noem je vervoegen

Slide 14 - Diapositive

4.7 bijvoeglijk naamwoord (BN)          en voorzetsel (VZ)

Een bijvoeglijk naamwoord noemt een eigenschap of kenmerk van een ZN.
- een BN staat meestal voor een ZN, maar soms erachter. 
- vaak eindigt een BN met een -e
- stoffelijke BN eindigen meestal op -en

Voorzetels kun je plaatsen voor: - de kast (plaats)
                                                                    - de vakantie (tijd)



Slide 15 - Diapositive

4.7 telwoorden

Slide 16 - Diapositive

4.7 instapopdracht,   blz. 48

1. Maak voor jezelf opdracht 1


timer
5:00

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Weekplanning
GRAMMATICA WOORDSOORTEN 5.7

IN DEZE PARAGRAAF LEER JE:
  • de woordsoorten persoonlijk- (psv) en   bezittelijk voornaamwoord (bzv)

DEZE WEEK:
1. Uitleg over het psv en bzv
2. De weektaak maken: 5.7 - woordsoorten
                                             , zie werkschema

Slide 20 - Diapositive


H5.7 Grammatica
Taalkundig ontleden; woordsoorten

Slide 21 - Diapositive

Terugblik 
De behandelde woordsoorten tot nu toe
ZN - zelfstandig naamwoord
BN - bijvoeglijk naamwoord
LW - lidwoord
VZ - voorzetsel
WW - de werkwoorden
TW - telwooord

Slide 22 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord
PSV zijn vervangers: ze staan in de plaats van een ZN.    Vergelijk:

- Piet heeft het druk. Piet moet veel huiswerk maken. Je moet Piet dus met rust laten. 
- Piet heeft het druk. Hij moet veel huiswerk maken. Je moet hem dus met rust laten. 

Vindproef: je kan een PSV vervangen door een naam (bv. Piet = in mv handig)

Slide 23 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
Met een BZV geef je aan dat iets van jou is of van een ander:

- Mijn horloge loopt voor. 
- Mag ik jouw fiets lenen?
- Was dit jullie idee?
- Dat boek is van mij.

Vindproef: ook een BZV kan je vervangen door een naam (bv. Piet / de Pieten)
                       Er komt dan wel een -s achter!!
  • Piets horloge loopt voor. 
  • Mag ik Piets fiets lenen?
  • Was dit de Pieten hun idee?
  •  Dat boek is van Piet.

Slide 24 - Diapositive

Lesplanning 1 havo
week 22
Leerdoelen spelling:  je kan
; een voltooid deelwoord (VD) correct spellen.
; verkleinwoorden correct spellen.

Les 1
-  15 min. lezen in leesboek
-  nakijken weektaak 21 / startopdr. 1 maken, blz. 55
                                    
Les 2 
- Zelfstandig werken aan de weektaak

HW maandag 2 juni
NE - opdr. 4.8 opdr. af. 


                

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Lien

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben ,zijn of  worden.
- Het voltooid deelwoord staat vaak aan het eind van een zin.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- ,ver-.
- Als er  al ge-,be ver- in het werkwoord staat dan geen ge ervoor!!!!
- t of d aan het eind? : Gebruik 'T eX KoFSCHiP of de verlegproef.

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Voorbeeld voltooid deelwoord - sterk werkwoord:
  • gelopen
  • geslapen
  • bedrogen
  • Voorbeeld voltooid deelwoord - zwak werkwoord:
  • gemaakt
  • gegooid
  • verhuisd
Voltooid deelwoord

Slide 30 - Diapositive

blz. 59

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Voltooid deelwoord

1. De kat heeft aan de paal ...... (krabben).

Slide 33 - Diapositive

Voltooid deelwoord

De kat heeft aan de paal gekrabd.

Slide 34 - Diapositive

Voltooid deelwoord

2. Zij is wel 10 kilo ..... (afvallen).

Slide 35 - Diapositive

Voltooid deelwoord

Zij is wel 10 kilo afgevallen. 

Slide 36 - Diapositive

Voltooid deelwoord

3. Mijn moeder heeft vanochtend de hele kamer .... (stofzuigen).

Slide 37 - Diapositive

Voltooid deelwoord

Mijn moeder heeft vanochtend de hele kamer 
gestofzuigd.

Slide 38 - Diapositive

Voltooid deelwoord

4. Hij heeft ..... (deelnemen) aan het tournooi.

Slide 39 - Diapositive

Voltooid deelwoord

 Hij heeft deelgenomen aan het tournooi.

Slide 40 - Diapositive

Voltooid deelwoord

5. Hij heeft .... (beseffen) dat hij een fout heeft gemaakt

Slide 41 - Diapositive

Voltooid deelwoord

Hij heeft beseft dat hij een fout heeft gemaakt

Slide 42 - Diapositive

Verkleinwoorden

6. koning

Slide 43 - Diapositive

Verkleinwoorden

koninkje

Slide 44 - Diapositive

Verkleinwoorden

7. kiwi

Slide 45 - Diapositive

Verkleinwoorden

kiwietje

Slide 46 - Diapositive

Verkleinwoorden

8. opa

Slide 47 - Diapositive

Verkleinwoorden

opaatje

Slide 48 - Diapositive

Verkleinwoorden

9. lolly

Slide 49 - Diapositive

Verkleinwoorden

lolly'tje

Slide 50 - Diapositive

Verkleinwoorden

10. blad

Slide 51 - Diapositive

Verkleinwoorden

blaadje

Slide 52 - Diapositive