2TL2

WELKOM
3 Kader
Welkom 2TL2

1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

WELKOM
3 Kader
Welkom 2TL2

Slide 1 - Diapositive

     Let op je plek

Slide 2 - Diapositive

Afspraken
  • Mobiel in de bak.
  • Als de docent praat, luisteren we.
  • Als we iets willen zeggen of antwoord geven, steken we onze hand op.
  • We luisteren als een medeleerling een vraag stelt.
  • We doen mee in de les.
  • We maken ons huiswerk.

Slide 3 - Diapositive

Programma van de les 2TL2
11 april
Programma:

  • Aanwezigheid
  • Terugblik/Huiswerk
  • Uitleg
Lesdoel:

Ik weet wat een bijwoordelijke bepaling is

Slide 4 - Diapositive

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 5 - Diapositive

Lesdoel

  • Ik weet wat een bijwoordelijke bepaling is

Slide 6 - Diapositive

Huiswerk
Hoofdstuk 5 Woordenschat 
Over samenstellingen
Startopdracht en opdracht 3, 4 en 5



Slide 7 - Diapositive

kenmerk samenstelling
Een samenstelling is gemaakt van twee of meer zelfstandige naamwoorden.
(woorden waar je "de" of "het" voor kunt zetten)
boek + plank = boekenplank

Slide 8 - Diapositive

Samenstelling
Verslaafd zijn aan je telefoon is een typisch jongerenprobleem.

Veel probleemjongeren spijbelen en veroorzaken overlast in winkelcentra.

Slide 9 - Diapositive

Samenstelling
probleemjongeren
jongerenprobleem


Slide 10 - Diapositive

Samenstelling

jongerenprobleem = een probleem van jongeren
probleemjongeren = jongeren die probleemgedrag vertonen

Slide 11 - Diapositive

Betekenis samenstelling
Laatste deel

boekenplank = een soort plank 

Eerste deel
boekenplank = een plank voor boeken
  • bepaalt de betekenis
  • geeft aan wat voor ding het is
  • zegt iets over het laatste deel

Slide 12 - Diapositive

Doelen:


Ik weet wat een bijwoordelijke bepaling is

Ik kan een bwb in de zin aanwijzen

Ik kan de pv, wg, ow, lv en mw in de zin aanwijzen

Slide 13 - Diapositive

Huiswerk
Maken Startopdracht, opdracht 1 , opdracht 2
Hoofdstuk 5
Taalverzorging Grammatica
Over bijwoordelijke bepalingen

Slide 14 - Diapositive

Bijwoordelijke bepaling
Doel: 
  • Na deze les weet ik wat de bijwoordelijke bepaling is
  • Ik kan de bijwoordelijke bepaling aanwijzen in de zin 

Slide 15 - Diapositive

Waarom leren ontleden?
Als je weet hoe een zin is opgebouwd, dan kan je de betekenis makkelijker achterhalen. Ook is de spelling van sommige woorden afhankelijk van hun plaats in de zin.

Als je een andere taal dan het Nederlands moet leren, is kennis van ontleden ook heel handig. Je kan dan gebruik gaan maken van de overeenkomsten tussen talen.

Slide 16 - Diapositive

Herhaling zinsdelen

Slide 17 - Diapositive

Welke zinsdelen hebben we tot nu toe allemaal gehad/geleerd?

Slide 18 - Question ouverte

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 19 - Quiz

Wat is het Werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.

Slide 20 - Quiz

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat+persoonsvorm?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
D
wie/wat + lijdend voorwerp?

Slide 21 - Quiz

In welke volgorde moet je een zin ontleden?
A
ond - pv - zinsdelen - wwg
B
pv - wwg - zinsdelen - ond
C
zinsdelen - ond - pv - wwg
D
pv - zinsdelen - wwg - ond

Slide 22 - Quiz

Het lijdend voorwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat + wg + o?
B
wie/wat + wg?
C
wie/wat + mv?
D
wie/wat + lv?

Slide 23 - Quiz

Zinsdelen benoemen
  1. Persoonsvorm                        (verander de tijd )
  2. Onderwerp                               (wie + pv?  of wat + pv?)
  3. Werkwoordelijk gezegde   (alle werkwoorden in de zin)
  4. Lijdend voorwerp                  (wie + alle benoemde zinsdelen? of wat + alle                                                              benoemde zinsdelen?)
  5. Meewerkend voorwerp      (aan wie + alle benoemde zinsdelen? of voor                                                                wie + alle benoemde zinsdelen?)

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

Een bijwoordelijke bepaling
  • Belangrijkste zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp , meewerkend voorwerp. 
  • Wat overblijft is meestal de bijwoordelijke bepaling (bwb). 
  • Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als  wanneer, waar, waarmee, hoe, hoeveel, hoe, waarom, waarheen, waardoor,

Slide 26 - Diapositive


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
Over een jaar moeten we de auto opnieuw in de garage laten keuren.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.
D
Ja, de zin bevat drie bijwoordelijke bepalingen.

Slide 27 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 28 - Question de remorquage

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Ze
heeft
 dit jaar
een mooi cadeau 
voor haar vader
gemaakt.

Slide 29 - Question de remorquage

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
in de woonkamer. 

Slide 30 - Question de remorquage

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedgekeurd.

Slide 31 - Question de remorquage

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Morgen
gaat
het kleine meisje
bij haar oma
logeren.

Slide 32 - Question de remorquage

Ontleden
Bij het ontleden benoem je eerst: de persoonsvorm, het gezegde, het onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. De zinsdelen
die je overhoudt na het benoemen, zijn de bijwoordelijke bepaling (bwb).

Niet elke zin bevat een bwb en sommige zinnen hebben meer dan één bwb.

Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de vragen:
waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel.

Slide 33 - Diapositive

Wat is een bijwoordelijke bepaling?

Slide 34 - Carte mentale

Hij fietste naar het sportveld.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 35 - Question ouverte

Wat is de bijwoordelijke bepaling:
Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto

Slide 36 - Quiz

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen die beginnen met:
A
wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarheen, waarom, waardoor, waarmee
B
wie, wat, welke

Slide 37 - Quiz

Waarom wil mijn oma altijd [een zoen] hebben?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 38 - Quiz

Huiswerk
Maken startopdracht, opdracht 1 en 2
Hoofdstuk 5
Taalverzorging Grammatica
Over bijwoordelijke bepalingen

Slide 39 - Diapositive

Wat hebben we geleerd?

Slide 40 - Diapositive

Tot de volgende keer!

Slide 41 - Diapositive