WW spelling - verleden tijd

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Werkwoordspelling v.t.

Lesplanning

• Uitleg werkwoorden verleden tijd
• Oefenen

Terugblik

Om te bepalen hoe je een werkwoord in de zin schrijft, moet je eerst weten wat de persoonsvorm in de zin is.

Hoe vind je deze?

Persoonsvorm in de v.t.

Sterke en zwakke werkwoorden

Wat is het verschil?

Sterke werkwoorden

Hebben de kracht om te veranderen

kopen 

ik koop - ik kocht - ik heb gekocht

Zwakke werkwoorden

De klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

rennen 

ik ren - ik rende - ik heb gerend

Regels zwakke werkwoorden

Enkelvoud: stam + te / stam + de

Meervoud: stam + ten / stam + den

Hij rende weg / zij renden weg

Twijfel je of een woord te of de is? Gebruik het 't xtc koffieshopje! 

Steffen ..... (bieden) haar geen kans

1. biedde
2. bood

Het lijkt Sven leuk om ...
de wereld rond te gaan.

1. liftend
2. gelift
3. gelifd

De leerling-kok
.... het vlees aan beide kanten goudbruin.

1. braadde
2. brade

Het huis ..... (grenzen) aan het bos

1. grenste
2. grensten
3. grensde
4. grensden

Herman en zijn vriendin ...(reizen) vorig jaar naar Indonesië.

1. reisden
2. reisde
3. reisten
4. reiste

De geërgerde werknemers
(bonzen) boos op de deur.

1. bonsde
2. bonsden
3. bonzde
4. bonzden

Aan de slag

• Maak paragraaf 2.2
• Klaar? oefen in Cambiumned met werkwoorden in de verleden tijd.