Leesvaardigheid H4 - theorie

Leesvaardigheid H4 - theorie
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecondary Education

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid H4 - theorie

Slide 1 - Diapositive

Wat is het doel van een uiteenzetting?
A
amuseren
B
activeren
C
informeren
D
overtuigen

Slide 2 - Quiz

Welke tekststructuur past het best bij een betoog?
A
indelingsstructuur
B
probleem-oplossingsstructuur
C
voordelen-nadelenstructuur
D
onderzoeksstructuur

Slide 3 - Quiz

Wat is meestal geen functie van de inleiding?
A
aandacht trekken
B
deelonderwerpen aankondigen
C
hoofdgedachte samenvatten
D
aanleiding noemen

Slide 4 - Quiz

Wat is een kenmerk van een beschouwing?
A
aanzetten tot actie
B
standpunt bewijzen.
C
beschrijving verschillende meningen.
D
Schrijver geeft vooral feiten.

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste formulering van een hoofdgedachte?
A
als een stelling of volledige zin
B
als een losse vraag
C
als een woord
D
als een alinea

Slide 6 - Quiz

Wat is het verschil tussen een feit en een mening?
A
feit is altijd waar
B
mening is controleerbaar
C
feit is controleerbaar
D
mening is altijd fout

Slide 7 - Quiz

Wat is de functie van een signaalwoord?
A
informatie herhalen
B
verbanden aangeven tussen zinnen of alinea's
C
cijfers opsommen
D
conclusie geven

Slide 8 - Quiz

Wat is een kenmerk van enkelvoudige argumentatie?
A
1 standpunt en meerdere argumenten
B
twee standpunten en 1 argument
C
argumenten worden tegenover elkaar gezet
D
1 standpunt en 1 argument

Slide 9 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een subjectief tekstdoel?
A
informeren
B
overtuigen
C
uiteenzetten
D
beschrijven

Slide 10 - Quiz

Welke opbouw past bij een probleem-oplossingsstructuur?
A
Tijd – gebeurtenissen – gevolg
B
Probleem – oorzaken – oplossing
C
Vraag – antwoord – conclusie
D
Mening – argumenten – tegenargument

Slide 11 - Quiz

Wat hoort bij de voorkeursplek van een kernzin?
A
helemaal achteraan
B
alleen in het midden
C
1e, 2e of laatste zin
D
alleen in de inleiding

Slide 12 - Quiz

Wat is het doel van een slot?
A
hoofdgedachte herhalen
B
nieuwe informatie geven
C
cijfers toelichten
D
een vraag stellen

Slide 13 - Quiz

Wat is een argumentatiestructuur?
A
volgorde van feiten in de tekst
B
schema van tegenstellingen
C
structuur van de tekst
D
manieren waarop argumenten samenhangen met standpunt

Slide 14 - Quiz

Wat is een kenmerk van een tijdsstructuur?
A
De tekst is opgebouwd rondom een mening
B
Gebeurtenissen worden in chronologische volgorde verteld
C
Oorzaken worden uitgelegd
D
Er is sprake van voor- en nadelen

Slide 15 - Quiz

Wat is een functiewoord?
A
een werkwoord dat iets doet
B
Een zelfstandig naamwoord
C
een signaalwoord
D
Een woord dat een rol aangeeft in de tekst

Slide 16 - Quiz

Juist of onjuist? Een betoog bevat altijd 1 standpunt en 1 argument
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Juist of onjuist? Een hoofdgedachte mag je als vraag formuleren.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

Juist of onjuist?
Een beschouwing is altijd subjectief.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

Juist of onjuist?
Signaalzinnen staan vaak aan het begin van de alinea.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Juist of onjuist?
Een feitelijk argument is controleerbaar.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

opsomming
reden

conclusie
tegenstelling

daarom
want
maar
bovendien

Slide 22 - Question de remorquage

beschouwing

betoog
uiteenzetting

een objectieve uitleg over een onderwerp
en tekst met argumenten om je mening te onderbouwen
tekst met meerdere visies om mening te vormen

Slide 23 - Question de remorquage