Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
Éléments de cette leçon
Begrippenquizz jaartoets klas 2
Slide 1 - Diapositive
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ontstond in?
A
1579
B
1581
C
1588
D
1648
Slide 2 - Quiz
Bij wie ligt de soevereine macht in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden?
A
De stadhouder
B
De raadspensionaris
C
De gewesten
D
De Staten-Generaal
Slide 3 - Quiz
Waarom werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden als tolerant land beschouwd?
A
A) Omdat iedereen verplicht was dezelfde religie te volgen.
B
B) Omdat er vrijheid van godsdienst was en verschillende religies naast elkaar konden bestaan.
C
C) Omdat er geen immigranten werden toegelaten.
D
D) Omdat er strenge censuur op boeken en kranten was.
Slide 4 - Quiz
Door het uitroepen van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden veranderde er veel. Wat bleef hetzelfde?
A
Alleen katholieken konden in het bestuur komen.
B
Filips II van Spanje was de koning van de Nederlanden.
C
Het gebied bestond uit verschillende gewesten.
D
Protestanten werden vervolgd vanwege hun geloof.
Slide 5 - Quiz
Wat was de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden?
A
Een koninkrijk onder leiding van Willem van Oranje
B
Een unie van onafhankelijke provincies bestuurd door regenten
C
Een kolonie van het Spaanse Rijk
D
Een bondgenootschap met Frankrijk
Slide 6 - Quiz
Wat is geen kenmerk van het bestuur van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden?
A
Staten-Generaal
B
Gewestelijke staten
C
Geen koning
D
Centraal bestuur
Slide 7 - Quiz
In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waren twee functionarissen heel machtig: de raadpensionaris van Holland en de stadhouder. Welke functie hoort NIET bij de stadhouder?
A
in dienst van de Gewestelijke Staten
B
wordt gesteund door het armere volk
C
geeft juridische bijstand aan de Statenvergadering
D
was legeraanvoerder van het leger van de Republiek
Slide 8 - Quiz
Waarom wordt de 'Gouden Eeuw' de GOUDEN eeuw genoemd?
A
Nederland won veel gouden medailles bij de Olympische Spelen.
B
In de kunst werd erg veel goud gebruikt.
C
In de Nederlandse kolonies werd veel goud gevonden.
D
Het was een eeuw van grote voorspoed.
Slide 9 - Quiz
In de tijd van regenten en vorsten was Nederland een
A
koninkrijk
B
republiek
C
vorstendom
D
monarchie
Slide 10 - Quiz
Waarom werd de Oostzeehandel 'moedernegotie genoemd'?
A
De VOC werd de vader negotie genoemd
B
Het gebied rondom de Oostzee lag het dichtstbij Nederland.
C
De Oostzeehandel leverde vooral graan en hout dat gebruikt werd op de scheepswerven
D
De handel met de Oostzee werd zo belangrijk dat er veel geld mee werd verdiend dan met enige andere handel
Slide 11 - Quiz
Een gevolg van moedernegotie is:
A
specialisatie bij boeren
B
arm en rijk leefden gescheiden in Amsterdam
C
het uitbreken van ziektes in steden
D
religieuze tolerantie
Slide 12 - Quiz
Bekijk hiernaast een kaart van Europa (1635) uit het boek de Atlas Mayor, gemaakt door de wereldberoemde Nederlandse kaartenmaker Joan Blaeu.
In het filmpje werd genoemd dat de Republiek (Nederland) in de 17e eeuw vooral rijk is geworden door de Oostzeehandel.
Maar waar ligt de Oostzee? Sleep de punaise naar de juiste plek:
Hierna: 1 quizvraag, daarna kaart vaarroute VOC en WIC.
Punaise
Slide 13 - Question de remorquage
Sleep de onderstaande woorden naar de juiste kolom, kies uit:
- VOC, of
- WIC, of
- VOC en WIC
VOC:
WIC:
VOC en WIC:
slavenhandel
monopolie
specerijen
aandelen
J.P. Coen
multinational
Spaanse schepen kapen
Fort Elmina
Batavia
driehoeks- handel
Piet Hein
kolonialisme
Slide 14 - Question de remorquage
WIC
VOC
VOC
VOC
WIC
WIC
Slide 15 - Question de remorquage
Een stapelmarkt is:
A
Een markt waar producten in stapels worden aangeboden
B
Plaats waar ingekochte producten worden opgeslagen om verhandeld te worden
C
Plaats waar ingekochte producten worden opgeslagen om te laten vergaan.
D
Een markt waar producten worden verhandeld.
Slide 16 - Quiz
Transatlantische driehoekshandel hield in
A
De handel tussen Amerika en Afrika waar Indianen op de plantages moesten werken
B
Dat men luxeproducten uit Europa ruilde voor slaven en die slaven ruilde voor tabak/koffie van de plantages in Amerika.
C
Dat men uit Japan goud haalde, dat verkocht in Indonesië , daar luxeproducten kocht en dit in Japan weer verkocht
D
Dat de VOC en WIC handelden met de Nederlandse overheid
Slide 17 - Quiz
Wat is GEEN kenmerk van de driehoekshandel?
A
Europa, Afrika en Amerika
B
Tot slaaf gemaakten verkocht in Afrika
C
WIC deed mee aan de slavenhandel
D
Suiker, tabak, koffie en katoen
Slide 18 - Quiz
Verlichting
Ancien régime
Eise Eisinga
Standen samenleving
privileges
Tolerantie
Slide 19 - Question de remorquage
Horen de uitspraken bij het ancien régime of verlichte denkers?
Ancien régime
Verlichte denkers
Als bestuurders slecht besturen, moeten ze vervangen worden
Elke staat moet een grondwet hebben
De macht moet verdeeld zijn tussen de regering, het parlement en de rechters
Een koning hoeft zijn besluiten niet uit te leggen
Iedereen moet zich aan de wet houden
Mensen hebben mensenrechten
Koningen hebben hun macht van het volk gekregen
Koningen hebben hun macht van God gekregen
Slide 20 - Question de remorquage
Rechten die een mens vanaf zijn geboorte bezit en losstaan van de wetten die de overheid heeft ingesteld.
Systeem waarbij alleen mensen die een bepaald bedrag aan belasting betalen mogen stemmen
Benaming voor de bestuurlijke en sociale verhoudingen in de tijd voor de F.R., gekenmerkt door standensamenleving en absolutisme
Politiek-maatschappelijke beweging die streeft naar meer vrijheid
Samenleving waarin iemands rechten worden bepaald door de stand waartoe hij behoort.
Systeem waarbij burgers van een bepaalde leeftijd mogen stemmen.
Sleep het begrip naar de juiste betekenis
Standensamenleving
Ancien Regime
Natuurlijke rechten
Censuskiesrecht
Liberalisme
Algemeen kiesrecht
Slide 21 - Question de remorquage
De opkomst van rationeel denken en verlicht optimisme past bij...
A
Regenten en vorsten
B
Pruiken en revoluties
C
Burgers en stoommachines
D
Wereldoorlogen
Slide 22 - Quiz
Verlichting
Standen-maatschappij
rationalisme
traditie
Tolerantie
gelijkwaardigheid
vastleggen rechten en plichten
Het volk heeft meer inspraak
onderzoek en experiment
standenmaatschappij
absolutisme
pruik
Slide 23 - Question de remorquage
In een trias politica...
A
Controleren alle machthebbers elkaar, zodat er geen machtsmisbruik kan voorkomen
B
Werken alle machthebbers samen om misdadigers zo snel mogelijk te berechten
C
Bepalen de koning, de politie en de rechters welke wetten er zijn
D
Moet één wet langs drie organen voordat het wordt goedgekeurd (bijvoorbeeld: regering, Tweede Kamer, Eerste Kamer)
Slide 24 - Quiz
Wat is de trias politica?
A
De klassieke grondrechten van een land
B
De scheiding van de politieke macht in drie onderdelen
C
Een land waar de rechten en de plichten van de mensen zijn vastgelegd
D
De machten liggen bij één persoon
Slide 25 - Quiz
Wat staat er in de grondwet?
A
Grondrechten van de burgers .
B
Vrijheid van godsdienst en meningsuiting.
C
Hoe de staat bestuurd moet worden.
D
Recht op een eerlijk proces.
Slide 26 - Quiz
Door de grondwet van 1791
A
bepaalde de Franse bevolking via een parlement het beleid van de regering
B
kregen alle burgers het recht om kiesmannen te kiezen.
C
werd de macht van de koning beperkt
D
kwam er volledige scheiding tussen Kerk en staat
Slide 27 - Quiz
Socialisme
Liberalisme
Fabrieks arbeiders
Fabrieksbazen
Grote rol overheid
Kleine rol overheid
Gelijkheid
Vrijheid
Slide 28 - Question de remorquage
Liberalisme
Socialisme
nachtwakerstaat
Karl Marx
Zo weinig mogelijk bemoeienis van de overheid
De sociale kwestie zal zichzelf oplossen
Fabrieken moeten van de overheid zijn
Er moet een revolutie komen
Overheid moet sociale wetten maken
Vakbond
Slide 29 - Question de remorquage
Wat is de sociale kwestie?
A
Het probleem dat arbeiders niet mochten stemmen.
B
Het probleem van de slechte leef- en werkomstandigheden van de arbeiders.
C
Het probleem dat er kinderen moesten werken.
D
Het probleem van armoede onder de boeren in de 19e eeuw
Slide 30 - Quiz
Wat werd er gedaan om de sociale kwestie op te lossen?
A
Het oprichten van vakbonden en verenigingen
B
Staken
C
Demonstreren
D
Kinderwetje van Van Houten
Slide 31 - Quiz
superioriteitsgevoel
Afzetmarkt
Europese landen concurreren met elkaar om wie de meeste macht heeft
Door de industriële revolutie zijn er veel grondstoffen nodig om de machines draaiende te houden
Economische oorzaak
modern imperialisme
Politieke oorzaak
modern imperialisme
Culturele oorzaak
modern imperialisme
Slide 32 - Question de remorquage
Wat is het verschil tussen imperialisme en modern-imperialisme?
Modern Imperialisme.
A
Imperialisme is een makkelijkere versie, modern-imperialisme leverde meer problemen op.
B
Imperialisme is het veroveren van gebied, modern-imperialisme betekent veroveren van meer data.
C
Imperialisme vindt alleen nu plaats, modern-imperialisme alleen maar in de tijd van de Romeinen
D
Imperialisme gaat over de hele geschiedenis, modern-imperialisme alleen over een bepaalde tijd.
Slide 33 - Quiz
Welke uitspraak over modern imperialisme is niet waar? Modern imperialisme..
A
..draaide uit op meer
Europese samenwerking.
B
..was het streven van Europese (groot)machten naar een wereldrijk.
C
..leidde tot het stichten van
koloniën in vooral Afrika en Azië.
D
..zorgde voor spanningen in Europa.
Slide 34 - Quiz
Wat is modern imperialisme?
A
Europese inspanningen om ervoor te zorgen dat de bevolking van de koloniën welvarend zou worden.
B
Europese machtsuitbreiding in Azië en Afrika na 1870, waardoor grote koloniale rijken ontstonden.
C
Europese ontdekkingsreizen in de 17de eeuw, met als doel de relatie tussen Europa & Azië te verbeteren.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 35 - Quiz
In de 19de eeuw zijn Europeanen verrast door de schitterende steden die ze in het binnenland van Afrika zien. Met welk begrip kun je verklaren dat de Europeanen verrast zijn?
A
Exploitatie
B
Kolonisatie
C
Modern imperialisme
D
Superioriteitsdenken
Slide 36 - Quiz
Welke zin past bij het superioriteitsdenken?
A
Zij wilden dat mensen in de koloniën hun eigen land zouden besturen
B
Zij wilden fabrieken in de koloniën bouwen om de mensen aan het werk helpen
C
Zij wilden de mensen in de koloniën opvoeden en beschaving bijbrengen
D
Zij wilden het oerwoud beschermen tegen houtkap en de dieren beschermen
Slide 37 - Quiz
Wat hoort niet bij superioriteitsdenken?
A
Het gevoel dat je meer waard bent dan de ander
B
De Europese beschaving is beter dan andere beschavingen
C
De Europeanen waren onder de indruk van de Afrikaanse cultuur
D
De Aziaten moesten de Europese leiders gehoorzamen
Slide 38 - Quiz
Wanneer je mening is gevormd door wie je bent, wanneer je leeft en waar je leeft
A
standplaats-gebondenheid
B
continuïteit
C
bruikbaarheid
D
representativiteit
Slide 39 - Quiz
Hoe kwamen de verlichters tot het besef van standplaatsgebondenheid?
A
Door niet meer naar de kerk te gaan
B
Door veel te lezen en te schrijven in koffie salons