14. Thema 2, week 2 Les 7- Werkwoorden met een vast voorzetsel

• Taal
• Basisschool
• Groep 7

Welke voorzetsels ken jij?

Voorzetsel (vz)

Voorzetsels geven een tijd of een plaats aan.

 

voorzetsels die een plaats aangeven: op, in, voor, achter.

voorzetsels die een tijd aangeven: na, voor, tijdens.

Je kunt voorzetsels voor ‘de kooi’ zetten.

Wat is het werkwoord?

Wat is het voorzetsel?

Wat is het werkwoord?

Wat is het Wat is het voorzetsel??

Wat is het werkwoord?

Wat is het voorzetsel?

lesdoel

Ik kan

werkwoorden met een vast voorzetsel herkennen en de juiste vaste voorzetsels erbij gebruiken.

nog een voorbeeld

Ik betaal voor de bestelling.

 

Ik betaal aan de verkoper.

Welk voorzetsel past op de lege plek?

1. om
2. met
3. van
4. naar

Ik ben dol ... patat met mayonaise.

1. in
2. aan
3. op
4. voor

Wij genieten .... het mooie weer.

1. van
2. met
3. aan
4. onder

Welk voorzetsel is juist?

1. van
2. met

Welk voorzetsel is juist?

1. om
2. over

Welk voorzetsel is juist?

1. over
2. op

Welk voorzetsel past het beste?

1. over
2. met
3. tegen
4. voor

Welk voorzetsel past het beste?

1. over
2. met
3. tegen
4. voor

Welk voorzetsel past het beste?

1. over
2. met
3. tegen
4. voor

Ik zoek.................mijn nieuwe pen.

1. op
2. naar
3. met
4. door

De ouders informeren.................de resultaten.

1. van
2. met
3. aan
4. naar

De minister worstelt..............alle Coronaregels.

1. met
2. voor
3. naar
4. aan

Eva kiest..............een baan als kapster

1. van
2. voor
3. in
4. naar

Welk vast voorzetsel past onder de vlek?

Welk vast voorzetsel past onder de vlek?

Welk vast voorzetsel past onder de vlek?

Welk vast voorzetsel past op de stippeltjes?

Zij wachten.............een bericht.

Welk vast voorzetsel past op de stippeltjes?

Wij verhuizen............. Hilversum.

Welk vast voorzetsel past op de stippeltjes?

Papa bewaart wat eten .................mij.

Welk vast voorzetsel past op de stippeltjes?

Luisteren jullie ............Spotify?

Welk vast voorzetsel past op de stippeltjes?

Ik reken……..  je hulp.

Welk vast voorzetsel past op de stippeltjes?

Wij denken ...... onze zieke opa.

Welk vast voorzetsel past op de stippeltjes?

De tweeling lijkt ….. elkaar.

Welk vast voorzetsel past op de stippeltjes?

De moeder zorgt ….. haar kind

Welk vast voorzetsel past op de stippeltjes?

Zij geeft geld ..... de bakker.

Welk vast voorzetsel past op de stippeltjes?

Zij geeft veel ... haar oma.

Taal

 Thema 2, week 2
Les 7

OPGAVE 2 EN 3

10 x plussen