HV2s Leesvaardigheid 18 en 19

Welkom HV2s
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom HV2s

Slide 1 - Diapositive

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdrachten nakijken
  3. Leesvaardigheid 18: verbindingswoorden 
  4. Leesvaardigheid 19: verwijswoorden
  5. Afsluiting en vooruitblik


Slide 2 - Diapositive

10 minuten lezen

Slide 3 - Diapositive

Opdracht 1
a activeren
b amuseren
c informeren
d beschouwen
e overtuigen
f activeren
g beschouwen
h informeren
i amuseren

Slide 4 - Diapositive

Opdracht 7
a Deze tekst bestaat vooral uit meningen. Het artikel is geschreven vanuit de mening en belevingswereld van de schrijfster. Daardoor is niet alles objectief.
b De schrijfster noemt wel een paar argumenten van de ‘andere kant’ in de tweede alinea (‘Het is je toch bekend dat (…) in het Noordpoolgebied’) en in de zesde alinea (‘Jij hoort niet gelukkig te zijn met je lijf (…) want dat lichaam is het teken van jouw schuld, jouw falen’). Deze argumenten worden door de schrijfster echter tegengesproken. Dat gebeurt in een beschouwende tekst niet.
c Ja, de schrijver neemt in dit artikel een stelling in. Ze uit kritiek op de ‘bemoeimensen’ en zegt dat ze het dik zijn omhelst en zelfs aan iedereen kan aanraden.
d Ja, de schrijver zet de lezer in alinea drie aan om actie te ondernemen met de zinnen: ‘Dik zijn is heerlijk, het is grandioos, het is krachtig, en ik kan het iedereen aanraden. Wacht geen moment, doe het vandaag nog!’.
e Bijvoorbeeld: Ik vind het woordgebruik van de schrijfster amuserend, zoals de woorden ‘rolletjes’, ‘flupjes’ en ‘kussentjes’.
f Het belangrijkste tekstdoel is overtuigen. De schrijver geeft haar mening en ondersteunt die met argumenten. Je zou kunnen zeggen dat de zinnen uit 2d ervoor zorgen dat de tekst ook deels activerend is.

Slide 5 - Diapositive

Opdracht 1 nakijken
a slot
b kern
c slot
d inleiding 
e inleiding
f kern

Slide 6 - Diapositive

Opdracht 2 nakijken
a gevolg
b nuancering
c oplossing
d oorzaak
e voorbeeld
f afweging

Slide 7 - Diapositive

Welke doelen kan een schrijver
hebben met een tekst?

Slide 8 - Question ouverte



Cobi Wattez van bedrijfszorgnetwerk Zorg van de Zaak geeft hier een verklaring voor. ‘Als het licht is wordt het stofje serotonine aangemaakt, wat je opgewekt en levendig maakt. In het donker produceert het lichaam juist melatonine, wat je lichaam vertelt dat het tijd wordt om te gaan slapen.
Door het licht te verplaatsen, wat gebeurt door het verzetten van de klok, wordt je biologische klok dus beïnvloed.’
Wat is de functie van deze alinea?
A
afweging
B
verklaring
C
oorzaak
D
nuancering

Slide 9 - Quiz



Wat zijn deze oplossingen? Volgens Wattez kun je het beste ‘de weg van de geleidelijkheid’
kiezen. ‘Je lichaam moet zich geleidelijk aanpassen aan de zomertijd. Verschuif bijvoorbeeld je
bedtijd eerst een half uurtje en doe je gordijnen iets eerder dicht. Om de overgang minder groot te
maken, kun je het beste al een paar dagen van tevoren beginnen met opschuiven, dus niet te laat
naar bed en ’s morgens zo veel mogelijk ochtendlicht meepakken. En verder niet te laat naar bed in
het weekend.
Wat is de functie van deze alinea?
A
nuancering
B
oorzaak
C
oplossing
D
gevolg

Slide 10 - Quiz

Leesvaardigheid 18

Doel: Je leert de opbouw van een tekst herkennen met behulp van verbindingswoorden.

Slide 11 - Diapositive

Verbindingswoorden
  • Verbindingswoorden laten zien hoe de zinnen van één alinea met elkaar samenhangen. 
  • Verbindingswoorden helpen om het verband tussen de zinnen of deelzinnen aan te geven. 
  • Een ander woord voor verbindingswoord is signaalwoord
  • Als je de signaalwoorden uit een tekst weglaat, is een tekst lastiger te begrijpen. 

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Wat is het verbindingswoord in deze zin?

Als ik lees, voel ik me ontspannen.

Slide 14 - Question ouverte

Van welk verband is hier sprake?

Als ik lees, voel ik me ontspannen.

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het verbindingswoord in deze zin?

Dat gebeurt met name als ik echt geboeid ben door het verhaal.

Slide 16 - Question ouverte

Van welk verband is hier sprake?

Dat gebeurt met name als ik echt geboeid ben door het verhaal.

Slide 17 - Question ouverte

Wat is het verbindingswoord in deze zin?

Omdat ik me dan beter concentreer.

Slide 18 - Question ouverte

Van welk verband is hier sprake?

Omdat ik me dan beter concentreer.

Slide 19 - Question ouverte

Leesvaardigheid 19: verwijswoorden

Doel
Je leert wat verwijswoorden zijn 
en welk nut ze hebben.


 


Slide 20 - Diapositive

Verwijswoorden
Woorden die verwijzen naar een ander woord of een woordgroep. 

Drie soorten verwijswoorden: (1) voornaamwoord, (2) bijwoord en (3) zelfstandig naamwoord.

Pas op met te veel, te weinig of onduidelijke verwijswoorden. 

Slide 21 - Diapositive

Wat is het verwijswoord in onderstaande zin?
In Groningen woont mijn lievelingsneef, die gitaar speelt.

Slide 22 - Question ouverte

Wat is het verwijswoord in onderstaande zin?
Zij heeft twee zussen en een broertje, dat goed kan jongleren.

Slide 23 - Question ouverte

Noteer het verwijswoord/
de verwijswoorden uit
het tekstje.

Slide 24 - Question ouverte

Noteer het verwijswoord/
de verwijswoorden uit
het tekstje.

Slide 25 - Question ouverte

Huiswerkopdrachten maken

  • Maak opdracht 1 en 2 op pagina 75
  • Maak opdracht 1 op pagina 79 en opdracht 7 op pagina 81
  • Werk in je schrift en schrijf in nette zinnen en correct Nederlands!
  • Jullie krijgen voor deze opdrachten de rest van de les de tijd.
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur.
  • Klaar? Ga nog even in je leesboek lezen!

Slide 26 - Diapositive

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: maandag 23 juni 
  • Huiswerk: maken opdr. 1 en 2 (p.75) + opdr. 1 (p. 79) en opdr. 7 (p.81)
  • Leren: paragraaf 2, 17, 18 en 19
  • Meenemen: LAPTOP, leesboek, boek, schrift en pen
  • Programma: leesvaardigheid 32, 33 en 34

Slide 27 - Diapositive