Chapitre 3: Les 10 herhaling "Het werkwoord être"

1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Programme
  • Wat hebben we vorige les gedaan?




Doel van vandaag (herhaling) 

  • Aan het einde van de les ken je de rijtjes van être en avoir uit je hoofd.

Slide 2 - Diapositive

Vertaling?
être
avoir
hebben
zijn

Slide 3 - Question de remorquage

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 4 - Question de remorquage


Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.

Vous _______ une grande maison?

Slide 5 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.

Oui, on _____ une grande maison.

Slide 6 - Question ouverte

Men heeft

Slide 7 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van être in:
Vous (avoir) un chien.

Slide 8 - Question ouverte

Zij heeft

Slide 9 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.

Et Paul & Simon ______ aussi une grande maison?

Slide 10 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.

Nous_____ deux salles de bains.

Slide 11 - Question ouverte