bijvoeglijk naamwoord

Leg uit wat een bijvoeglijk naamwoord is.

Welke regel geldt voor het spellen van werkwoorden als bijvoeglijk naamwoord?

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
De jongen trapte in een (verroesten) spijker.

1. verroestte
2. verroesde
3. verroeste
4. verroesdde

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
In de koelruimte van het schip hingen lange rijen (slachten) koeien.

1. geslachtte
2. geslachdde
3. geslachtde
4. geslachte

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
In het (landen) vliegtuig klonk een applaus voor de piloot.

1. gelande
2. gelandde
3. gelandte
4. gelantte

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
De opnieuw (bekleden) stoel is gisteren thuisbezorgd.

1. bekledde
2. beklede
3. bekledde
4. bekleedde

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
De door de zon (verblinden) automobilist rijdt tegen een bus.

1. verblinde
2. verblindde
3. verblindte
4. verblinden

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
De in de oorlog (verwoesten) huizen worden gerenoveerd.

1. verwoestte
2. verwoeste
3. verwoesde
4. verwoesdde

Noteer het bijvoeglijke naamwoord.
De (rotten) appels gaan in de compostbak.

1. verote
2. verotten
3. veroten
4. verotte

De regel is: zo kort mogelijk. Waarom schrijven we 'opgezette' en niet 'opgezete'?