Thema 4 oefenen Allelfrequenties - de regel van Hardy-Weinberg

1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
4.1 Je kunt uitleggen hoe allelen in een populatie overerven

Slide 2 - Diapositive

Welke van de salamanders uit afb. 51 is nu eigenlijk een aparte soort?

Slide 3 - Question ouverte

Van hoeveel verschillende allelen maakt de regel van HW gebruik?

Slide 4 - Question ouverte

Populatiegenetica
Zonder selectiedruk is de doorgifte van de genen willekeurig.
Wie met wie paart berust dan op toeval.

Allelfrequenties binnen populatie blijven dan constant.
Hiermee kun je gaan rekenen.

Slide 5 - Diapositive

Wet van Hardy-Weinberg
Geen beïnvloedende factoren → dan blijven de genfrequenties generaties lang constant.

Populatie moet voldoen aan volgende voorwaarden:
  •     Grote populatie
  •     Geen mutaties
  •     Geen emigratie/immigratie
  •     Geen selectie
  •     Paren volgens toeval

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

timer
5:00

Slide 9 - Diapositive

Vul de allelfrequentie voor Lm en Ln in

Slide 10 - Question ouverte


Lm = p
Ln = q
LmLm = 119
LmLn = 76
LnLn = 13

q2 = 13/208 = 0,0625
q = 0,25
Dus Ln = 0,25
Dan is Lm = 0,75



Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Vul het aantal heterozygote leerlingen hieronder in

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Lien

Vul in:
Populatiegrootte: 200
Generaties: 20
Stel de frequentie van het rode allel op 0,61
Hoe groot is de allelfrequentie van het rode allel na 10 generaties?

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

timer
5:00

Slide 18 - Diapositive

Vul in welk deel van de geelvleugeligen heterozygoot is

Slide 19 - Question ouverte

Als 45 van de 50 vogels gele vleugels hebben, dan hebben er 5 witte vleugels. DIE moet je hebben!




q2 = 5/50 = 0,1
q (a) = 0,32
p (A) = 0,68

Hoeveel zijn er heterozygoot in de hele populatie?
2 * 0,68 * 0,32 = 0,44  (dus 44%)

Maar de vraag was: hoeveel van de geelvleugeligen zijn heterozygoot....? Alle geelvleugeligen bij elkaar zijn p2 + 2pq = 0,68*0,68 + 0,44 = 0,90
Welk deel hiervan is heterozygoot? Dat is 0,44 / 0,90 = 0,49   (dus 49%)


p2+2pq2pq

Slide 20 - Diapositive

timer
2:00

Slide 21 - Diapositive

Vul de frequentie van allel L in

Slide 22 - Question ouverte

L = polydactylie
l  = wildtype

"normale mensen" hebben genotype ll. Dit zijn de q2 die je zoekt!

q2 = 220/896 = 0,2455
q = 0,50
p = 0,50



Slide 23 - Diapositive

Genetic drift
In kleine populaties kunnen veranderingen in allelfrequentie door toeval optreden. 
Als een selecte groep migreert en alleen recessieve genen heeft...(Founder effect)
Of als een grote groep uitsterft en de overlevers vooral een recessief gen hebben (Bottleneck)

Slide 24 - Diapositive

Founder effect - Amish
  • gemeenschap van kleine groep kolonisten
  • gen voor polydactylie (extra vinger of teen)
  • buitenstaanders niet toegelaten tot groep
  • genetisch geisoleerd
  • polydactylie veel voorkomend bij Amish

Slide 25 - Diapositive

Veranderingen in allelfrequentie
Bottleneck effect
Gene flow
Founder effect

Slide 26 - Diapositive

Zelf werken
opdr 44 t/m 48, 54, 58, 60

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Willen twee ouders die niet albino zijn, toch een albino kind krijgen, dan moeten ze wel heterozygoot zijn!


A = wildtype
a = albinisme = 0,01 (staat al in de tekst!)

Dus q = 0,01 en p = 0,99

Kans dat moeder Aa is = 2 * 0,99 * 0,01 = 0,0198‬
Kans dat vader Aa is = 2 * 0,99 * 0,01 = 0,0198‬
Kans dat ze samen een kind krijgen dat aa is = 0,25
Totale kans: 0,0198 * 0,0198 * 0,25 = 0,00009801‬‬  (erg klein dus...)



Slide 29 - Diapositive

Veranderende allelfrequenties

Ga in je simulatie naar het onderdeel "Natural selection":
Schrijf onder elkaar in je schrift de antwoorden op de volgende vragen. Aan het einde stuur je een foto van je antwoorden door.

  1. Er komt een predator en die houdt van blauwe bolletjes. Verander de overlevingskans van het blauwe fenotype en verklaar wat er gebeurt.
  2. Er komt een nieuwe predator en die houdt heel erg van paarse bolletjes. Verklaar wat er gebeurt.
  3. Het intermediaire fenotype heeft een voordeel ten opzichte van beide andere kleuren. Maar het blauwe fenotype is dodelijk. Wat gebeurt er? Kan je dit verklaren?
  4. Zet alle overlevingskansen terug op 1. Door spontane mutaties wordt een blauw allel een rood allel. Wat gebeurt er?

Slide 30 - Diapositive

Upload een foto van je antwoorden op de vragen met de simulator.

Slide 31 - Question ouverte