HERHALEN GRAMMATICA voor de toets

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Welkom!

Ga zitten op je plek

Startopdracht: lees uit je leesboek

Pak je spullen:

Je leesboek, Nieuw Nederlands boek en je laptop

Wat gaan we doen vandaag?

1. Lesdoelen

2. Mededelingen

3. Huiswerk bespreken en herhaling spelling

4. Herhaling grammatica

5. Numo

6. Huiswerk en evaluatie

Lesdoelen

1. Ik weet wat zinsdelen zijn en wat woordsoorten zijn en kan deze toepassen.

2. Ik kan van spelling toepassen wat ik tot nu heb geleerd. 

3. Ik kan grammatica en spelling toepassen in Numo.

Mededelingen

Zijn er dingen die ik moet weten? 

Meervouden

Als er iets meer dan een is, noem je dat meervoud.

Hoe doe je dat?

Bij een zelfstandig naamwoord zet je er -en of -s achter.

Vriend -> vrienden en kerel -> kerels

Verkleinwoorden

Van een zelfstandig naamwoord kun je een verkleinwoord maken.

Vaak doe je dit door -je erachter te zetten.

Huiswerk bespreken

Opdracht 1, 2 en 4 van blz. 228-229

&

Opdracht 1, 3 en 5 van blz. 230-231

Zinsdelen

Woorden of groepjes woorden in de zin die bij elkaar horen.

Verander de zin eens en kijk dan wat er bij elkaar blijft staan.

De persoonsvorm

Het werkwoord dat bij het onderwerp past.

Hoe vind je de persoonsvorm? Kijk wat er veranderd.

1. Maak de zin vragend.

2. Verander de tijdsvorm.

3. Maak het enkelvoud of meervoud.

Het onderwerp

Een persoon, dier of ding die iets doet.

Het kan uit meerdere woorden bestaan.

Hoe vind je het onderwerp?

1. Zoek de persoonsvorm.

2. Wie of wat + persoonsvorm?

Werkwoordelijk gezegde

Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde. Het zegt wat er in de zin '' gebeurt ''. 

Woordsoorten

Voor elk woord bestaat er een aparte functie. 

Werkwoord

Een werkwoord zegt iets over wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.

Je kunt een werkwoord vervoegen, dat betekent dat je er verschillende werkwoordsvormen van kunt maken.

Kun je de tijd van het woord veranderen? Dan is het een werkwoord.

Lidwoord

Er zijn drie lidwoorden: de, het en een.

Deze hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. 

Zelfstandig naamwoord

Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier plant of ding.

Het heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.

Ook kan je er een verkleinwoord van maken en een lidwoord voor zetten. 

Bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord.

Het staat ervoor of erachter.

Vaak heeft het een korte en een lange vorm en kun je het groter of kleiner maken. 

Voorzetsel

Geven vaak de plaats, de tijd of de reden/oorzaak aan.

Je kunt er een lidwoord met een zelfstandig naamwoord achter zetten en het staat vaak aan het begin van een zinsdeel.

Geheugensteuntje: de kast, de pauze en de regen!

Ga aan de slag in Numo

Grammatica!

Lesdoelen

1. Ik weet wat zinsdelen zijn en wat woordsoorten zijn en kan deze toepassen.

2. Ik kan van spelling toepassen wat ik tot nu heb geleerd. 

3. Ik kan grammatica en spelling toepassen in Numo.

Evaluatie

Wat ging er goed deze les?

Wat kan er de volgende keer beter?

Wat heb ik geleerd?